vrijdag 27 februari 2009

Giovanni: 'In memoriam'

Behalve interviews met enkele lokale zelfverklaarde helden, hield ik er, eind 1999 nog bitter weinig journalistiek métier op na. Ik gaf les, muziek en esthetica, en schreef elke week een pagina in De Streekkrant vol.
- 'Ken je Jaap Kruithof ?' vroeg Staf me. Staf was eindredacteur bij De Zondag.
- 'Ja', zei ik. Ik had aan de unief wel eens een college van hem bijgewoond. Ik herinnerde me ook een Dag voor de Verdraagzaamheid waarin de professor een volgelopen auditorium E van de Gentse Blandijn toesprak en zonder enige moeite inpakte. En tijdens de Gentse Feesten had ik wel eens een debat met hem meegepikt.
- 'We plannen in De Zondag een reeks milleniuminterviews met bekende mensen, zou je Kruithof niet voor je rekening willen nemen ?' vroeg Staf.
- 'Pfff !'

- 'Niet flauw doen, kom. Ik heb zijn telefoonnummer voor jou opgezocht. Bel hem !'
- 'Pfff... Mag dat niet in het kamertje hiernaast.'
- 'Nee, hier !' plaagde Staf. 'Bel hem.'

In een mum van tijd had ik de professor aan de lijn.
- 'Woensdag om 13.30 uur schikt me perfect. Ik verwacht u.'
Na het inhaken sloeg me de schrik pas goed om het lijf.
- 'Staf, verdomme !'
- 'Als je je goed voorbereidt kan er niets misgaan. Hier is een dictafoontje.'

In plaats van recht naar huis te rijden ontleende ik eerst in de Lokerse bibliotheek alles wat er van de filosoof te vinden was en werkte me er vervolgens in twee dagen doorheen.
Die woensdag reed ik naar het Antwerpse en was er rijkelijk te vroeg. Iets voor half twee durfde ik, knik in de knieën, aan te bellen.
- 'Ik had u zo vroeg niet verwacht.'
- 'Mijn excuses.'
- 'Neemt u maar plaats in de studeerkamer.'
Daar zat ik dus in de studeerkamer van een professor die bekend stond als een notoir dwarsligger. Alsof een nest mieren mijn ingewanden opvrat. Het gesprek begon een beetje in mineur.
- 'Beetje vervelend dat u uitgerekend nu langskomt, mijn hond is net overleden. Daarnet liep hij hier nog rond en nu voelt die zo koud aan als...'
- '...'
Ik stond op het punt de professor te condoleren maar deed dat toch maar niet. Op de radio speelde Noordkaap 'Zoals een mooi verhaal'.
- 'Dwaas lied ! Aartslelijk is dat, vindt u niet ?'
- '...'

- 'Laten we er maar aan beginnen. Vraag maar raak ! Verdorie, de telefoon !'
Aan de telefoon hing een journalist met een gelijkaardige opdracht als ik. Milleniumvraagjes ! Aan het gesprek kwam abrupt een eind.
- 'Tuurlijk ben ik bang voor de dood !' riep Kruithof, 'Wat een onnozele vraag is me dat. Bent u niet bang voor de dood misschien, iedereen is dat !'
Toen ging de hoorn op het toestel. Honderd mierennesten deden zich te goed aan mijn ingewanden.
- 'Hopelijk hebt u betere vragen.'
- 'Ahum.' Ik schraapte mijn keel.

Sindsdien werd het gesprek hartelijker en hartelijker. Ik vousvoyeerde de prof de hele tijd - uit respect - en we praatten over het neoliberalisme, over ecologie, politiek, waar het heen moest met onze planeet en nog veel meer. Dat ik me stevig ingewerkt had deed de man veel deugd. Veel over muziek, ook. Over Bach, Bach en Bach. Dat we natuurgeluiden steeds meer verdringen en vervangen door lelijke kunstmatige. Dat knuffeldieren een bedreiging vormen voor de natuurlijke omgang met dieren. Enzovoort. Je kon het zo gek niet bedenken. (Het gesprek moet ik nog ergens op kleine cassetjes hebben. Het uitgeschreven interview is, ik ben inmiddels drie pc's verder, onvindbaar)

Rond zeven uur stapte ik de deur uit, na wat een uitzonderlijk lang en aangenaam gesprek was geworden.
'U bent een mens met veel sérieux', zei hij met Hollandse tongval, zelfs op dat laatste woord.
Toen sloeg de deur.
En ik, ik zweefde naar mijn auto.