zaterdag 14 januari 2012

Giovanni: 'Sigaretje'

Vijftien jaar geleden, dag op dag, reed ik 's ochtends naar mijn werk in het verre West-Vlaanderen. Het doet verder niets ter zake maar ik gaf er toen Muzikale Opvoeding en Esthetica aan een middelbare school.

Ter hoogte van Nevele ging het mis. Mijn auto - 't is te zeggen, de witte Opel Kadett van mijn ouders - ging aan het slippen. IJzelplekken. Even voordien had het er plaatselijk geregend en die regen was aangevroren. Zonder overdrijven: de Kadett draaide ettelijke keren rond als een tol, botste tegen de middenberm aan en werd terug naar het meest rechtse rijvak geslingerd. Daar kwam hij tot stilstand. Met de neus in de richting van de middenberm wijzend.

Een BMW kwam in mijn richting aangereden. Ik zag het gebeuren vanuit mijn zijraampje. Op dat moment gaat er vanalles door je heen, clichés die u kent uit kranteninterviews en televisiemagazines. Ik ga u er niet mee vervelen.
Maar, terug naar het verhaal: de BMW probeerde me te ontwijken en slaagde daar niet helemaal in. Hij gaf me vooraan een ferme tik en ik belandde in de gracht. De BMW ook.

Ik bleef in de wagen zitten. Waarschijnlijk iets foeterend als 'Het jaar is goed begonnen.'
De bestuurder van de BMW was intussen uit zijn auto gekropen en kwam op me afgelopen.
Hij tikte op mijn ruit.
Met een klein hartje probeerde ik die - zo goed en zo kwaad als het ging want de auto was volledig naar de vaantjes - open te draaien.
Ik verwachtte me aan een oplawaai. 'Dommerik, dwaze kloot, hebt ge geen ogen in uwe kop ? Zie wat ge hebt aangericht.' Zoiets. Daar verwachtte ik me aan.

Niets van dit alles.
'Mijnheer, moet ge geen sigaretje hebben ?', zei hij. 'Ik kan er alleszins eentje gebruiken.'
Zo zat ik op een koude januari-ochtend in de berm van een Nevelse beek, hoewel niet-roker, een sigaretje te roken. En deugd dat dat deed.

Ondertussen - zag ik achteraf vanuit de takelwagen - werd er nog duchtig voortgeslipt.
De takeldiensten hadden hun handen vol, die ochtend.

Elke keer als we in de richting van de kust rijden, weet ik de plek nog steeds exact aan te duiden.
'Kijk', zeg ik dan meestal, 'daar, in die gracht, heeft papa ooit eens een sigaretje gerookt.'