donderdag 26 november 2020

In memoriam Guy Van Cauteren: 'Zolang iets lekker en plezant is, leg ik me er graag op toe.'

Ik had het genoegen kok Guy Van Cauteren enkele keren te mogen interviewen. Meestal was dat bij de voorstelling van een nieuw boek. De ontvangst was telkens enorm hartelijk, en vertellen dat Guy kon. Ik herinner me ook een reeks in de krant waarbij lezers met Bekende Vlamingen samen mochten tafelen in 't Laurierblad. Els en ik schoven dan mee de voeten onder tafel en brachten verslag uit van het gesprek. Dit korte interviewtje naar aanleiding van het boek 'Koken met Guy', dat ik in 2002 maakte voor Het Volk en Het Nieuwsblad, als eerbetoon. Of hoe de boeken 'Mieke Maaike' en 'Pieter Daens' een topchef voortbrachten.


U laat iedereen - op televisie, in tijdschriften en nu in een nieuw boek - meegenieten van uw recepten. Bent u niet bang uw geheimen prijs te geven?

Guy Van Cauteren: De recepten uit het boek staan nu inderdaad op papier, maar zelfs met de recepten binnen handbereik moet je het nog zelf waarmaken. Mijn echte geheim zit in mijn handen. De recepten in het boek zijn ook eerder bedoeld voor mensen die in de eigen thuiskeuken aan de slag willen gaan, en in tegenstelling tot in het restaurant, hoeft men daar niet met vier à vijf mensen rond twee borden te staan dansen.

In uw boek combineert u oesters met zee-egel en droge worst.
Dat is een klassiek recept, hoor. Het ziltig minerale van de oesters past uitstekend bij het kruidige en dierlijke van de droge worst. Die contrasterende elementen passen goed samen, het is geen platvloerse mengeling als sardines met mandarijnen. Of die droge worst naar mijn roots verwijst? Zou kunnen, mijn vader was beenhouwer en kon zeer goed droge worsten bereiden.'

Zelf heeft u ook de beenhouwersstiel geleerd?
Aanvankelijk studeerde ik hier aan het Heilige Maagdcollege, ik was tevreden over mijn punten. Tot ik op een dag gesnapt werd met het boek Pieter Daens van Louis-Paul Boon. Het was een groot schandaal. De onderpastoor stelde mijn ouders toen voor om me een stiel te doen leren en de school te verlaten. Hij ging ervan uit dat ik ook Mieke Maaike's obscene jeugd had gelezen. Ver zat hij er niet naast. (lacht). Ik trok dan naar Anderlecht naar de school van Van den Boeynants.

En daarna naar de hotelschool?
Inderdaad, na een tijdje bij mijn vader in de zaak gewerkt te hebben. Ik heb me na mijn studies nog vier jaar vervolmaakt in Parijs en daarna nog een tijdje in Brussel. Toen ik op mijn dertigste nog niet getrouwd was sloeg mijn moeder in paniek en vond ze dat mijn losbandig leven lang genoeg had geduurd (lacht). Ik keerde terug naar Berlare en begon hier aan mijn zaak te bouwen.

In uw boek laat u ook gerechten uit de eigen streek aan bod komen: tatjespap, Berlaarse groenkoeken.
Ik maak geen keuken die gestoeld is op nostalgie of ik huldig het principe niet van eigen voedsel eerst. Dat laatste principe is trouwens gemakkelijk te ontkrachten: Vlaamse rijstpap bijvoorbeeld wordt gemaakt met uitheemse rijst en saffraan. Maar zolang iets lekker en plezant is, leg ik me er graag op toe.

donderdag 2 juli 2020

Het romanpersonage in de componist Jean-Noël Hamal

Wat een mens zoal tegenkomt bij het snuisteren in kasten: een cd'tje met een interview uit 2002. Ik was toen te gast in het Radio 1-programma 'Het Concertgebouw' met Geert Segers en Marleen Spaepen om er te vertellen over de Luikse componist Jean-Noël Hamal (1709-1778). Het Zeelse kamerorkest Praeludium Vitae Aeternae zou enkele dagen nadien een concert wijden aan zijn muziek en die van enkele tijdgenoten.
De cd verkeerde in erbarmelijke toestand maar ik kon er wel nog een kopietje van maken.De muziekfragmenten uit het VRT-archief die gespeeld werden tussen het interview heb ik om auteursrechtelijke redenen weggelaten. Tijd om de componist, twintig jaar later, nog eens vanonder het stof te halen?







dinsdag 23 juni 2020

Uit de kast (16): 'Focus op Molookpour en Picqueur'

Ik neem op geregelde tijdstippen een cd uit de kast en beluister de opname opnieuw.
Vandaag, nummer 16.


Mutations, The Royal Symphonic Band of the Belgian Guides, Yves Segers

Muziek van Picqueur, Rimsky-Korsakov, Strens, Molookpour, Kosmicki en Bômont


De cd 'Mutations' verzamelt enkele masterpieces uit het hafabra-genre: een bewerking van de ouverture van Rimsky Korsakovs opera The tsar's bride voor harmonieorkest, de Rapsody polyritmique van Jules Strens - een componist die met een ander werk, zijn Danse Funambulesqueeen invloed zal uitoefenen op het werk dat de titel gaf aan deze cd, hier kom ik later nog op terug -, Réminescence diabolique van Alexandre Kosmicki en voor de fans van de deze week overleden auteur Luis Carlos Zafon een driedelig werk opgehangen aan zijn bekendste roman De schaduw van de wind

Maar ik focus me op twee werken uit deze opname, vooreerst The ruïns of  Palmyra van Amir Molookpour.
Ik had in 2017 het genoegen, in het kader van een concert van de Koninklijke Harmonie Ste-Cecilia Zele, hem te interviewen. Het orkest had toen dit werk op het programma staan.
'Op het moment dat ik de opdracht kreeg om een werk voor de Belgische Gidsen te schrijven was de invasie van Syrië en Irak door IS volop aan de gang, de vernieling van al dat historische erfgoed en meerbepaald dat van Palmyra stemde me droef. Sindsdien voelde ik de noodzaak om er iets aan te doen, dat was de aanzet om dit werk te schrijven', stak Molookpour van wal.
Ik vroeg hem of dat betekende dat hij ervan uitgaat dat kunst en muziek de wereld beter kunnen maken.
'Ja, muziek en kunst zijn grote krachten', antwoordde hij, 'maar het is complexer dan dat. Elke artistieke poging is er een om de wereld beter te maken. Wat dit werk betreft: als ik niets kan doen om een dergelijke ramp te vermijden, kan ik op zijn minst proberen er mijn publiek bewust van te maken. Normaal doe ik heel veel research naar het onderwerp van een compositie om er kennis en inspiratie over op te doen. Deze keer heb ik dat om verschillende redenen niet gedaan, omdat het niet uitsluitend over Palmyra gaat. Ik wilde geen werk schrijven over hoe overweldigend de plek wel is of over de geschiedkundige aspecten ervan. Wat ik wilde bereiken is mijn persoonlijke bedenkingen, gedachten en gevoelens overbrengen over wat deze plek overkwam. Het is een denkbeeldige trip naar Palmyra om er de leegte te zien, eerder dan de grootsheid. Het gaat over boosheid en droefheid, maar ook over wat ik me inbeeld bij het aanschouwen van deze fantastische plek.'
De componist is hier uitstekend in geslaagd en het harmonieorkest van de Gidsen onder leiding van Yves Segers weet al deze alle affecten voortreffelijk over te brengen. Goede wijn behoeft geen spreekwoordelijke krans, maar laten we toch nog maar eens de lof zingen van dit uitzonderlijke orkest.

Mutations van Bart Picqueur, een uitdagend hedendaags werk van een twaalftal minuten gaf de naam aan deze cd. Zoals ik eerder aangaf, werd het werk - als ik de website van het Europees Kampioenschap voor Blaasorkesten waar de compositie in 2018 als plichtwerk werd gekozen, mag geloven - geinspireerd door de Danse Funambulesque van Jules Strens en Dionysiaque van Florent Schmitt. Afgaande op de titels klinkt dit heel geloofwaardig. Feit is dat Picqueur een motief van vier noten doorheen het hele werk laat evolueren, net zoals een spontane mutatie in het evolutieproces voor genenvariatie zorgt. In tegenstelling tot eerdere werken zoals Histoires Landaises, Ros Beyaerd saga en zijn Symphony n°0 die duidelijk een literaire inhoud verklanken, gaat Picqueur in recenter werk meer en meer de richting van de absolute muziek uit. Met veel verve, overigens. Het werk bouwt zich op rond twee sferen, enerzijds een trage, mysterieuze dreiging, anderzijds een vitale, energieke en sanguinische, zich voortstuwende expressionistische dans. Picqueur geeft in dit werk geen vingerbreed toe aan de commercie, net zoals Louis Martinus and Hardy Mertens, twee componisten die hij bewondert en aan wie hij het werk opdroeg, dat niet zouden doen. 
En dat levert topmuziek op.
Meer van dat, Bart! Ik volg!

Giovanni

maandag 22 juni 2020

Uit de kast (15): 'Vroegste klarinet huppelt'

Ik neem op geregelde tijdstippen een cd uit de kast en beluister de opname opnieuw.
Vandaag, nummer 15.


Johan Adam Faber, Missa Maria Assumpta

Terra Nova Collective, Vlad Weverbergh


Toen ik, november 2018, op de Facebookpagina van het Antwerpse Vleeshuismuseum over deze cd las, bestelde ik hem meteen. De muziek lag in mijn interessegebied, 18de-eeuwse muziek van lokale kapelmeesters aan onze kathedralen, een domein waarin ik me tijdens mijn studietijd*, en ook nog nadien, o.a. door het speelklaar maken van enkele manuscripten**, in had gespecialiseerd.

Vlad Weverbergh, klarinettist en docent basklarinet aan het Antwerpse conservatorium, nam het initiatief voor deze opname. Niet toevallig uiteraard. De Missa Maria Assumpta van Johan Adam Faber (1692-1759) -  in 1720 muzikant en tenor aan de Antwerpse kathedraal die hogerop wou, en een tijdgenoot van Bach - is een van de eerste muziekwerken met een belangrijke uitgeschreven partij voor klarinet, een gloednieuw instrument in die periode. Als ik dat vergelijk met het studieobject van mijn thesis destijds, Jean-Noël Hamal (1709-1778), componist en kapelmeester aan de Luikse kathedraal in iets latere tijden, kan ik enkel stellen dat Faber een pionier was, want nergens blijkt dat Hamal ooit van de klarinet had gehoord.

Vivaldi had in zijn oratorium Judith Triumphans, in de aria Veni me sequere wel eens occasioneel een klarinet gebruikt, maar hij behandelde ze overduidelijk als een trompet. Dat is bij de uit Mainz afkomstige Faber wel anders. Dan gebruikt hij de klarinet als solo-instrument, dan als begeleidingsinstrument met gebroken akkoorden. Musicoloog Eugeen Schreurs heeft het zelfs over de eerste klarinetcadens in de muziekgeschiedenis. Heel inventief allemaal. De grote tessituur die hij voorschrijft is vrij uitzonderlijk op dat moment. De klarinettist moest dat maar aankunnen, of speelde de componist de partij zelf? Hij moet het instrument alleszins wel heel goed gekend hebben. 

In deze mis wordt de klarinet in drie onderdelen aangewend, het Gratias agimus, het Qui tollis peccata mundi en het Credo (Crucifixus)Het Gratias, het eerste deel van de mis waarin de klarinet opduikt, moet voor verbaasde gezichten gezorgd hebben onder de clerus.  
Eugeen Schreurs vergeeft het me zeker als ik hem in dit verband even citeer: 'Het Gratias agimus was zeker een ongekende verrassing voor de kanunniken: niet omwille van de sopraansolo, de traverso, de strijkers in pizzicato en het klavecimbel. Wel zullen allen reikhalzend naar het hoge doksaal hebben gekeken vanwaar wellicht voor de eerste keer een klarinet weerklonk. Het thema klinkt frivool, zelfs wat galant door het gepunte ritme en de triolen. De klanken lijken als het ware uit de hemel te worden gestrooid.'
Ik kan enkel instemmen met Schreurs: het Gratias klinkt bijwijlen als een huppeldans. 


Ik heb het altijd gehad voor muzikanten die eerder ongespeelde muziek vanonder het stof halen. Dat is ook mijn dada. Liever dan voor de 187ste keer de 40ste symfonie van Mozart op te nemen (al kan dat soms ook nog voor vuurwerk zorgen). Lof dus voor Weverbergh. Al rijpt dat idee al langer en zien het we bij de allergrootsten. Cecilia Bartoli grijpt al een tijd haar enorme bekendheid aan om ongekend repertoire tot bij het publiek te brengen. Dat kunnen we alleen maar toejuichen.

Giovanni Van Avermaet en Katrien Lenaerts: Jean-Noël Hamal als belangrijk vertegenwoordiger van de Luikse school in de achttiende eeuw en verdere bestudering van zijn opus I, II en III en zijn vier opera's: Voëgge di Chôfontaine, Li ligeoi égagy, Li fiesse di Houte-si-plou, Les YpoconteDissertatie lic. kunstwetenschappen: musicologie, 1996, 5 vol.
** o.a. het oratorium Judith Triumphans, de opera Li ligeoi egagy en tal van andere werken van Jean-Noël Hamal (1709-1778)

'Liszt bij de prinsen van Chimay'

Ik dacht het theatertje van het kasteel van Chimay voor het eerst gezien te hebben als tiener in het Artis Historia-boek 'De wereld van de opera'. Bij nazicht blijkt dat niet te kloppen: ik vind vandaag geen gekleefd prentje in dat boek terug van die kleine, wondermooie, met rood fluweel beklede bonbonnière. Desalniettemin, ik moet het ergens gezien hebben. Met mijn zwak voor historische theaters bleef het in mijn hoofd spoken en in 2017 trok ik naar het kasteel van de prinsen van Chimay. Dat 'barokke' theatertje wou ik met mijn eigen ogen bekijken.


Ik was die dag, op dat moment althans, de enige bezoeker in het kasteel - dat een duizendjarige geschiedenis - telt en mocht het vrij bezoeken. Ik trok vrij snel naar het miniatuurtje waar 220 toeschouwers kunnen plaatsnemen. Een toezichter nodigde me uit om in de loge van de prins en zijn echtgenote plaats te nemen. Van daaruit had ik een perfect panoramisch zicht op het juweeltje.  
Omdat er 's avonds een bescheiden productie plaatsvond, kon ik de barokke decorelementen (en machinerieën?) die dag niet bekijken. Toch enkele kanttekeningen bij het barokke karakter van de zaal: het theatertje werd pas in 1863 ontworpen en gebouwd - ter vervanging van een ouder theater in Italiaanse stijl -, maar wel naar het model van het Lodewijk XV-theater (1710-1774) in Fontainebleau, weliswaar een beetje kleinschaliger. Het theater van Lodewijk XV is overigens niet meer in zijn oorspronkelijke staat te bezoeken, Napoleon III vertimmerde het. In Chimay kan je je er een gedacht van vormen.


Liszt en Gounod
Fijn is dat het zaaltje nog steeds gebruikt wordt en dat de prins een lange traditie van muziekrecitals verderzet. Je kan er nog steeds concerten bijwonen, voornamelijk recitals en kamermuziek. Liszt speelde er ooit, net als Gounod en Borodin. Luigi Cherubini componeerde er een deel van zijn Messe de Chimay.


Ik keer zeker nog eens terug, ooit, voor een concert.
Maar de aanblik van dit charmante en uitzonderlijke erfgoed is op zich de verplaatsing meer dan waard.

Giovanni 

woensdag 17 juni 2020

Uit de kast (14): 'Ontspannen Magdalena Kozena in moedertaal'

Ik neem op geregelde tijdstippen een cd uit de kast en beluister de opname opnieuw.
Vandaag, nummer 14.


Magdalena Kozena, Songs my mother taught me
Traditionals, Janacek, Dvorak, Schulhof, Eben, Rösler, Novak, Martinu


Met de eerste track op deze cd is de toon meteen gezet, we begeven ons op het pad van de volksmuziek. Kozena zingt de traditional Kebych bola jahodu (Als ik een aardbeidplant was) a capella, ruw en gutturaal, alsof niet geoefende stemmen in een bruine kroeg het zouden verklanken. In de liederen die volgen hanteert ze haar klassiek geschoolde stem, maar de Tsjechische muziek houdt stand, met songs die haar effectief door haar moeder werden aangeleerd of die ze leerde kennen op dorpsfestivals. De luisteraar krijgt arrangementen van volksmelodieën voorgeschoteld, in de volksmuziek gewortelde kunstmuziek van Janacek (1854-1928), Dvorak (1841-1904), Schulhof (1894-1942), Eben (1929-2007), Novak (1870-1949) en Martinu (1890-1959), fragmentjes of volledige kortere cycli. De liederen zijn stuk voor stuk sfeervolle miniatuurtjes en doordat ik de cd kocht in een goedkope driedelige promobox* mis ik het boekje met de teksten en hun vertalingen ontzaglijk. Hier en daar biedt het internet soelaas. Genoeg om het aangrijpende lied van Dvorak te begrijpen dat de titel gaf aan deze recitalcd, over het belang van het doorgeven van liederen, van generatie op generatie.

When my old mother taught me songs to sing,
Tears would well strangely in her eyes.
Now my brown cheeks are wet with tears,
When I teach the children how to sing and play! 

Genoeg om te vatten dat Pasala volky een getoonzette dialoog is tussen een sluwe jongen en een flirterig meisje. Gesneden brood voor Kozena die er haar operaskills volledig in uit kon spelen.

Op enkele uitzonderingen na (het spannende en opbeurende Muzikanti van Janacek bijvoorbeeld, je hoort glashelder het ongecompliceerde van in groep muziek maken) hangt er een sluier van weemoed over deze plaat. Veel liefdesverdriet, veel onbereikbare geliefdes.

Kozena zingt met de kwaliteit die we van haar gewend zijn en hoorbaar ontspannen, met het gemak van iemand die in de moedertaal mag zingen. Om kort te gaan: prachtig vertolkt en een puntgave selectie van liederen uit het gevierde maar ook nauwelijks gekende Tsechische liedrepertoire. De composities van Peter Eben - in I dare not ask duidelijk refererend naar Dowland - en Vitezslav Novak - Fairytale of the heart - waren voor mij echte revelaties.
Giovanni

* Samen met de cd's Lamento en French aria's door Magdalena Kozena. 

dinsdag 16 juni 2020

Eerste hulp bij reader's block

Gelukkig valt het niet al te frequent voor, maar het gebeurt toch af en toe dat ik geconfronteerd word met een reader's block. Je neemt een boek in de hand, slaat het open, en staart naar de paragrafen, maar geen enkel woord, laat staan zin, dringt door.
Ondertussen heb ik enkele manieren gevonden om dit vrij snel te boven te komen.

Arthur Conan Doyle en Jules Verne zijn meesters in het wegwerken van een reader's block. Hun verhalen en boeken lezen bijzonder vlot weg, het is ontspannende lectuur. Niet meer, niet minder. Niet te moeilijk herstarten is een gouden regel! In het geval van de Sherlock Holmes-verhalen kan je overigens met hele korte vertelsels starten, van een twintigtal pagina's. Voor je het weet ben je weer klaar voor het echte werk. De werken van Verne en Conan Doyle, ik val er veelvuldig op terug. Ze zijn meer dan honderd jaar oud, maar hebben niets aan vertelkracht ingeboet. Het feit dat ze destijds als krantenfeuilleton werden opgevat helpt waarschijnlijk. De vaart blijft erin, de nieuwsgierigheid gewekt.

Als het echt kort moet zijn er de gebundelde reisverhalen van Cees Nooteboom. Zijn indrukken pent hij neer in hooguit een vijftal bladzijden. Je leest er eentje, of meerdere na mekaar en treft er - mooi meegenomen - het mooiste Nederlands dat ons taalgebied rijk is.

In dezelfde korte en/of gecompartimenteerde trant: interviewboeken, mooi overzichtelijk.

Auteurs die enorm beslagen zijn in een bepaald onderwerp en dat met een daverende passie overbrengen slagen erin me opnieuw een klepper in één ruk te doen uitlezen. Michiel Hendryckx of Marc Didden zijn zo twee keien, of de vroege Bart Van Loo. Philipp Blom ook.

Boeken herlezen helpt ook. Ik denk in mijn geval aan het oeuvre van Willem Elsschot. Of als dat niet helpt is er nog steeds de Tuin om in te spelen van Henri van Daele. Van Daele is een meester in puurheid, hij schrijft geen woord te veel. Een bijgebleven jeugdboek doet ook wonderen, net als een streekroman die zich in de buurt afspeelt. Opnieuw van Daele of een De Pillecyn.

Boekensites geven ook nog andere tips, ik geef ze voor de volledigheid even mee.
- Lees pagina 69 van een boek en je weet meteen waarom het al dan niet iets voor jou zou zijn. (Waarom niet pakweg pagina 56 is me een raadsel)
- Schuif de technologie van smartphones, televisie e.a. aan de kant
- Luister naar een audioboek. Hierin kan ik ook enige ervaring aan de dag leggen en het werkt effectief.
- Voel je niet verplicht een boek uit te lezen als het je niet ligt
- Probeer een nieuw genre

Giovanni

Uit de kast (13): 'Om het meest'

Ik neem op geregelde tijdstippen een cd uit de kast en beluister de opname opnieuw.
Vandaag, nummer 13.


Beethoven, Diabelli-vatiaties (en variaties op hetzelfde thema van Liszt, Czerny, Hummel, Schubert,...)
Andreas Staier, pianoforte


Hoe ik bij bepaalde cd's en uitvoerders terechtkom gebeurt dikwijls via een soort van ketting. Pianist Andreas Staier leerde ik kennen via zijn opname van klavierwerk van C.P.E. Bach met het Freiburger Barockorchester, het Freiburger dan weer dankzij samenwerkingen met René Jacobs en Kristiaan Bezuidenhout.

De Diabelli-variaties spraken al een hele tijd tot mijn verbeelding toen ik enkele jaren geleden de opname van Staier kocht. De titel had in mijn hoofd iets duivels, maar dat bleek totaal naast de kwestie te zijn. Diabelli was een uitgever en componist, die op een bepaald moment een walsthemaatje schreef en aan vijftig Oostenrijkse componisten vroeg er een variatie op te schrijven. Gaaf idee! Hij zond hen het themaatje op dat vier vijfde van de rectozijde van het vel muziekpapier besloeg en de componisten vulden de resterende notenbalken aan, ze schreven dus allemaal een variatie die ongeveer even lang was. 

Beethoven deed veel meer dan dat, hij componeerde maar liefst 33 variaties. Niet toevallig, hij had voordien al een Thema met variaties geschreven dat er 32 telde en hij wou beter doen. Die 32 waren er ook niet lukraak gekomen, want telde Bachs Goldberg-variationen er geen dertig? Een beetje competitie, Beethoven was er niet vies van.  
33 variaties, dat is geen klein bier. Beethoven haalt dan ook werkelijk alles uit de kast: uitgepuurd, mysterieus, virtuoos, stormachtig, noem maar op, het zit er allemaal in. Hij rekt het begrip variatie op alle mogelijke manieren uit. En horen we in variatie 22 niet Notte e giorno faticar uit Mozarts Don Giovanni? Suggereert Beethoven hier dat Diabelli zijn thema van Mozart zou gestolen hebben? Leuk ook dat hij onverhoeds afsluit met een menuet en niet met de daaraan voorafgaande fuga.

En nee, het zijn geen Biedermeier-omspelingen. Beethoven was op het toppunt van zijn kunnen, hij zou nog enkele jaren leven. Vreemd genoeg heeft dat het werk ook een tijdlang geschaad en werd het daardoor weggezet als een compositie van een steeds dover wordende man. Kletsica, uiteraard!

Staier speelt op een fortepiano naar Conrad Graff. Ondermeer dankzij de pedalen weet hij een enorme verscheidenheid aan timbres uit het instrument te toveren. In forse passages komt er als het ware slagwerk uit het instrument. Staier bestudeerde het manuscript nauwkeurig en volgt de meest precieze dynamische aanwijzingen en spanningsbogen.  

Neem er uw tijd voor, zou ik zeggen!
Giovanni

vrijdag 29 mei 2020

Rouwrede vader: 'Zijn er al zwaluwen?'

Vrijdag 29 mei, 14 uur
Crematorium Heimolen, Sint-Niklaas

Tot nieuwjaar, beste Freddy, observeerde je nog de vogels op de voederplanken vanop de hometrainer. Je was een echte natuurliefhebber, meerbepaald een vogelliefhebber.
En in het voorjaar was het een traditie geworden: het aanvliegen van de zwaluwen vanuit het zuiden in de gaten houden. En eens ze er waren hun scheervluchten uit en naar het nest gadeslaan, vanuit de living of een stoel in de eigen tuin of die van de kinderen, al dan niet met een pintje bij de hand.

‘Zijn er al zwaluwen?’
Je hebt het de voorbije weken, in de allermoeilijkste omstandigheden, Freddy, meermaals gevraagd. Jouw ziekbed stond voor het grote livingraam. Daar hoopte je op beterschap in het zonnetje en het stelde je in staat contact te houden met de mensen op straat. Eens dat contact fysiek niet meer lukte ging je snel achteruit.
‘Er moeten veel zwaluwen zijn, dit jaar’, dacht je.

Toen twee weken geleden een pril zwaluwkoppeltje op de gevel tegenover jouw bed een nest begon te bouwen met de schaarse modder die er deze dagen te vinden is, blonken je ogen. Je had iets om naar uit te kijken.
Om naar te kijken, tout court.
Koers en voetbal op televisie, dingen waar je zo van hield, ze waren jou in die laatste weken omwille van het coronavirus niet gegund.


Jouw band met de natuur is er waarschijnlijk altijd geweest, van toen je ter wereld kwam kort na de oorlog, die 27ste augustus van het jaar 1947, temidden van de Hanse-velden. Het moet een zorgeloze tijd zijn geweest, een tijd van spelen, in bomen klauteren, sjotten op straat en onbekommerd fietsen tot in Nederland. We kunnen het ons nu nog nauwelijks voorstellen.

De kleine Freddy liep aanvankelijk school in Huivelde – dat was pas de grens over – en de verhalen die je daarover opdiste moeten niet onderdoen voor Roald Dahls Mathilda of Ernest Claes’ De Witte, een boek dat je tijdens jouw jeugd verslonden hebt. Gouden tijden moeten het geweest zijn voor kwajongens van jouw kaliber die graag al eens carbuur in een inktpot gooiden. Het risico op een strenge reprimande gingen bengels uit het na-oorlogse Vlaanderen niet uit de weg.

Daarna lonkte het Heilig Maagdcollege in Dendermonde. Op de bus naar Dendermonde leerde je Jenny kennen, de vrouw waar je tot aan jouw overlijden, 48 jaar lang, getrouwd mee zou zijn. Een Huiveldse, dat was durven!
‘Ik was een muurbloempje’, zei Jenny onlangs. Freddy trok zijn voorliefde voor fauna en flora dus door tot in zijn liefdesleven.
‘Maar’,  voegde Jenny er meteen fijntjes aan toe, ‘Freddy heeft me de wereld laten zien.’
Huiveldenaars durfden al eens zweven of wat gewichtiger doen, Hanseveldenaars waren geaard. Zij stonden stevig met de voeten in de wereld. Zo lagen de verhoudingen toen.
De jarenlange verkering kende bijgevolg wel wat beproevingen. Naar een film van Elvis gaan kijken in de cinema, dat kon wel, maar dan wel met de toekomstige schoonouders op de rij erachter.

In 1972, beste Freddy, begon je takken te verzamelen voor je eigen nest. Je huwde met Jenny en twee jaar later kwam de eerste zoon, Giovanni, ter wereld. Op een eerste januari nog wel. Happig om naar de materniteit te rijden was je niet.
‘Je hebt gewoon wat teveel gegeten’, kalmeerde je Jenny.
In 1978, nieuwjaar was twee dagen achter de rug, werd Frederik geboren. Het was de periode dat jullie jullie definitieve stek bouwden en ernaar verhuisden. Een huis dat al snel een echte thuis voor het jonge gezin zou worden.

Jouw bezorgdheid om de schoolresultaten, de betrokkenheid bij hun hobby’s, de ontelbare vakantieperiodes in Hastière, wandelen, langlaufen, kajakken, het staat allemaal in het geheugen van de kinderen gegrift. Net als de jaarlijkse autovakantie naar de Franse en Zwitserse bergen of de Spaanse costa’s. Die ene reis naar Frankrijk, in de buurt van Cahors, in een huis met een toren, bovenop een heuvel, volledig geïsoleerd van de wereld, heeft mythische proporties aangenomen. Je had die reis graag met de kinderen, schoonkinderen en kleinkinderen nog eens overgedaan. Maar er was meer: je trok met de kinderen, als ze ouder waren, naar het toneel in Gent en naar concerten: Ray Charles, Paolo Conte, Chris Rea, Mark Knopfler, met zijn allen naar Het Swingpaleis. Je zwengelde de liefde voor muziek, kunst en sport aan. Je bracht hen de liefde voor de natuur en voor het tuinieren bij.

Naast de toegewijde, bezorgde vader, was je ook de joviale collega – dat blijkt uit de tientallen mooie rouwbetuigingen die we de voorbije dagen uit die hoek mochten ontvangen, en de vriend die met tal van kameraden allerlei strapatsen uithaalde: naar Scherpenheuvel wandelen, naar Parijs en Amsterdam trekken, deurenkomedies over bokskampioenen op de planken brengen, kermissen en wandeltochten organiseren. Het is maar een kleine bloemlezing. Als er te feesten viel was je er heel graag bij. Steeds goedlachs, maar ook recht voor de raap en eerlijk, was je in al die contacten. Je had principes, en die maakte je ook kenbaar.

En niet te vergeten: de echtgenoot. Jouw ziekte heeft jullie oudere dag er niet makkelijker op gemaakt, tien jaar lang. Tegelijk hebben jullie het er nog een tijd goed van kunnen nemen, voor en na Freddy’s pensionering. Er is nauwelijks een stukje Europa te bedenken dat jullie op die talrijke busreizen en cruises niet aangedaan hebben. Het zijn ongetwijfeld fantastische herinneringen. En dan was er nog de tweede stek in Hastière.

Tot jouw laatste dag, 24 uur op 24, heeft Jenny voor jou klaargestaan. Dat mag toch ook even beklemtoond worden. Het toont aan hoe innig jullie met elkaar verbonden waren, 53 jaar lang.

‘Zijn er al zwaluwen?’
Het was één van jouw terugkerende vragen de voorbije weken.
‘Hoe gaat het met de kleinkinderen?’
Dat was een andere steeds weerkerende bekommernis.
Toen de kleinkinderen – in deze coronatijden – een uitzonderlijke keer langskwamen rolden de tranen over je wangen.
Dit verhaal was niet af.
Voor jou niet, voor hen niet.
Je had graag geweten wat er van hen geworden zou zijn.
Zahra, Kyara, Rune en Daan zullen je blijven herinneren. Zo zal Zahra bijvoorbeeld nooit vergeten dat ze, na een chemotherapie, als jouw haar zich begon te herstellen, flessendopjes over het lichte haar kon doen zweven. De jongens zullen zich naast zoveel andere zaken, de bezoekjes, de uitstapjes naar het Bospark, de fietstochtjes, het geocachen, het maïs rapen en het fuiken zetten zeker in gedachten houden.
Dit verhaal was inderdaad niet af.
En, inderdaad, elk afscheid komt te vroeg.
Desalniettemin, duizendmaal bedankt.
Voor alles.
Voor het 72 jaar lang Freddy zijn.


Op de brug, tussen spiegelend water
en zonsondergang in, stonden wij.
‘Vergeet je die zwaluw ooit, later?’
vroeg ik – ‘Kijk, daar scheert hij voorbij.’
‘Nee, nooit!’ is wat jij ernstig zei.


Wat een juichende vlucht nam het leven,
wat een kippenvel plots, wat een zucht!
Tot we sterven, tot morgen, voor eeuwig
die avond, wij twee op de brug.



(Nabokov)

zondag 8 maart 2020

In memoriam Dirk De Caluwe: 'In korte broek naar conservatorium'

Interview door Filip Anthuenis en Giovanni Van Avermaet,
 eerder verschenen in het boek 
'Verdienstelijk Lokeren', 2011

Als Dirk De Caluwe begint te vertellen is hij met niets tegen te houden. Met geen stokken! Elk verhaal doet Dirk in geuren en kleuren, bezield en bevlogen. Waar het hart van vol is loopt de mond van over.
Als het spreekwoord op iemands lijf geschreven werd dan wel op de muzikale duizendpoot Dirk De Caluwe. Al weet hij me van bij de eerste vraag te verbazen. ‘De liefde voor muziek werd me opgedrongen’, zegt hij onomwonden.

Pardon?
Je weet dat ik een zoon ben van Léon, van de café op ’t hoekske van de Poststroate. Mijn vader was amateur–klarinettist. En, je weet ook dat ik van origine een tsjeef ben. Dus heb ik, heel eenvoudig, tijdens mijn jeugd in de katholieke harmonie gespeeld. Die repeteerde naast onze deur, waar mijn broer Jacky nu Den Abazjoer uitbaat. Mijn vader was solo-klarinettist, en… sous-chef op de straat.

Hoe oud was je dan ongeveer?
Zes. Rond die leeftijd kwam mijn vader thuis met een piccolo. Heb je dat al  gezien, een doosje van een piccolo? Dat is niet groot. Ik dacht dat het een passersdoos was. Ik tekende graag en schetste graag, er heeft altijd iets van een verkapte architect in mij geschuild. Maar er zat geen passer in dat doosje, wel een klein stokske, ik had geen benul wat het was. Een piccolo.

Waarom precies een piccolo?
Ik moet een oom hebben gehad, die ik nooit gekend heb, nonkel Miel, die heel zijn leven de piccolo van de katholieke harmonie was geweest. Het was geen broer van mijn vader, hoor, maar een neef of zoiets, maar hij werd nonkel Miel genoemd. Na diens dood heeft de harmonie jarenlang zonder piccolospeler gezeten. Jacky speelde trompet maar voetbalde liever en mijn zus Eliane zong in een koor, ik was dus de enige die overbleef om deze leemte op te vullen. Met goesting? Absoluut niet! Ooit naar gevraagd? Nee! Dat ging zo, er werden weinig vragen gesteld toen.


Het Lokerse muziekleven, hoe zag dat er toen uit?
Dat was niet veel soeps. Ik speelde in de katholieke harmonie en verder had je nog de liberale harmonie en de socialisten. Met de blauwe konden we nog opschieten, maar de sossen, dat waren aartsvijanden. Ik herinner me de verschrikkelijke strijd tussen die orkesten. Als de socialisten op straat kwamen, was ik daar geweldig van onder de indruk. Een groot orkest onder leiding van Etienne Clappaert, met wel 25 trommels en klaroenen, met van die landsknechten. In-druk-wekkend! Oscar Bellens, René Kiekemans, dat waren muzikanten van de liberale harmonie die ik me nog heel goed herinner. Soit, een enorme strijd was er tussen die orkesten, vooral tijdens de Cecilia-vieringen. Het was een strijd die ik niet begreep. Het ging te weinig om de kwaliteit, te veel om de kwantiteit. Welk orkest loopt er met het meeste volk op straat en achter welk orkest stappen het meeste aantal politici mee? Toen al vond ik: Hier klopt iets niet. Blazen en nog eens blazen, lawaai maken was het enige dat van tel was. En het gevecht onder de muzikanten wie de eerste partij mocht spelen, verschrikkelijk! Mijn muzikale jeugd had alle elementen in zich om van mij de grootste muziekhater aller tijden te maken.

Het ging er niet bepaald fijnzinnig aan toe?
Dat kon ook  niet. Wat we ook niet mogen vergeten is dat elke muziekvereniging verbonden was aan een werkgever-voorzitter. Bij onze harmonie was dat de firma Vlaeminck. Steenkappers die een hele dag hadden gezwoegd en doodmoe waren moesten op dinsdagavond naar de repetitie van de harmonie, omdat het moest van de baas. Veel verfijning moet je dan niet verwachten. Dat is absoluut geen verwijt, maar dat was de tijdsgeest.

Trappist tussen de voorbede en de offerande

Dat was begin jaren ’60?
Exact! Laat ik mijn muzikale context eens samenvatten: ik ben geboren als rasechte Lokeraar in een café onder de kerktoren. De katholieke harmonie speelde naast de deur. Ons café grensde aan de kerk en wat lag er achter de kerk? De muziekschool. De directeur ervan was ook de organist van de kerk, dat was vroeger allemaal één pot nat. En wat kwam die man, Gabriël Verschraegen heette hij, doen bij ons tussen de voorbeden en de offerande door - er waren nog vijf missen per zondag toen. Iets drinken. Het is een beeld dat op mijn netvlies gegriefd staat: Verschraegen die zijn trappist kwam drinken. Die man was een icoon in Lokeren, zoals de dokter en de notaris. Hij was overigens een fenomenaal organist. Hij had zijn vaste plaats in het café. Het hoekje aan de venster was voor mijnheer Verschraegen. Niemand zou het ooit in zijn hoofd halen om op zijn plaats te gaan zitten.

Hoe was het om in het café op te groeien?
Ik was altijd onder de mensen, altijd! Ik ging naar school in de Molenstraat. De onderwijzers kwamen ’s middags hun pintje drinken en namen me achteraf mee naar school. Ik herinner me ook dat we het eerste Lokerse café waren waar een televisie stond. Toen Real Madrid tegen Standard Luik werd uitgezonden, zat er 150 man in het café. Die café draaide enorm. Daar groeide ik op. Ik had een schat van een moeder, moeder Maria, en een strenge vader. Mijn vader kaartte van ’s morgens tot ’s avonds in het café, 14 uur per dag. Daar kwamen de klanten voor. Als ik de mensen mag geloven was hij niet alleen de beste kaarter, maar ook de beste voetballer. En biljarten kon hij ook als de beste. Hij kon alles wat een cafébaas moest kunnen. Mijn vader was als voetballer dé man van Racing, hij heeft gevoetbald van zijn zestiende tot zijn achtendertigste en ik,… ik was zijn laatste goal.

Hoezo?
Op zijn achtendertigste is mijn vader gestopt met voetballen en negen à tien maanden later ben ik geboren.

Van scoren gesproken! Terug naar jouw prille muzikale carrière: op je zesde - toen je de piccolo kreeg van je vader - kon je nog niet aan de academie terecht, vermoed ik.

Dat is juist, ik volgde wat privé-onderricht eerst, hier en daar. Nadien ben ik naar de muziekschool gegaan. Ik bleek talent te hebben, maar graag deed ik het niet. Ik wilde voetballen en met mijn elektrische Marklin-treintjes spelen. Muziek was not my first love. Hoegenaamd niet! En omdat ik het niet graag deed besefte ik ook niet dat ik talent had. De dag dat mijn leraar ziek was, was voor mij de mooiste dag van de week. Om de haverklap vroeg mijn vader me om iets te spelen, voor die of die klant in het café. ‘Laat me toch met rust’, dacht ik dan. Op een bepaald moment moest ik – in onze kleine living- spelen voor Gabriël Verschraegen, die me nota bene al tientallen keren had horen spelen in de academie. Nadat ik gespeeld had moest ik buiten. Nadien meldde mijn vader me: Manneke, we hebben iets beslist voor jou. Je gaat naar het conservatorium. Geloof me, ik, dacht dat ik een longziekte had!

Je dacht dat je naar het sanatorium moest!
Wist ik veel wat dat was, een conservatorium, ik was vijftien. Maar ik dus naar de grote stad Gent met de trein, mijn moeder weende tranen met tuiten. Ik was het kakkenestje. Zij stuurde me in korte broek naar het conservatorium. Geen twee stappen had ik in de school gezet of iedereen lag er plat van het lachen. Wat voor boerke hebben ze hier afgezet? Dat heeft me eventjes geraakt, maar dat heb ik uiteindelijk verbeten, ik ben een vechter. Gabriël Verschraegen, die ondertussen directeur was van het conservatorium, ontfermde zich een beetje over mij.

Geen architect, geen piloot

Je was een talent, maar je begon eigenlijk drie jaar te vroeg aan het conservatorium. Je hebt de middelbare school niet afgemaakt.
Ik volgde Latijns-Grieks bij de paters in de Luikstraat. Ik zat op 500 meter van het ouderlijk huis op internaat. Boven  het café studeren is niet evident, akkoord, maar ik was de enige van het gezin die op internaat moest. Razend was ik. Toen de school sloot ben ik nog eventjes naar het college gegaan. Daar aardde ik  niet zo goed en dat heeft waarschijnlijk de keuze om naar het conservatorium te gaan beïnvloed.

Dirk zou dus geen architect worden.
Eigenlijk had ik een andere roeping. Etienne De Groeve kwam elke zaterdagnamiddag iets drinken in het café. Dat was mijn held. Etienne was piloot in het Belgisch leger, hij vloog met de Flying Boxcar, een voorloper van de C130. Daar lag mijn bedje gespreid. Ware het niet dat Etienne verongelukte, met de auto, net voor ik naar de kadettenschool in Lier zou zijn gegaan. Ik was mijn held en mijn droom kwijt, er was geen land meer te bezeilen met mij, toen. Ik ging uiteindelijk naar het conservatorium, het kon me allemaal weinig schelen.

Ging daar dan geen wereld open voor jou?
Het ging er aan het conservatorium allemaal veel vrijer aan toe. 's Morgens notenleer, enkele uren later een ander vak en wat doe je in je tussentijd?  Op café gaan, een lief zoeken, zoals elke student. Het ging er enorm vlot aan het conservatorium: mijn eerste prijs notenleer haalde ik een jaar eerder dan normaal het geval zou zijn. Voor dwarsfluit hetzelfde verhaal: ik haalde mijn eerste prijs toen ik nog zeventien moest worden.

Je was een uitzonderlijk talent.
Blijkbaar, maar dat betekende niet dat ik het al graag deed. Toen ik in het symfonieorkest van het conservatorium moest spelen, ging die muziekwereld stilaan open. Pas echt open ging die toen ik de zoon van mijn fluitleraar Herlin Van Boterdael mocht vervangen in de Antwerpse opera. Mijn moeder in alle staten: ‘Nooit van mijn leven gaat onze zoon naar Antwerpen’, zei zij. Een havenstad, stel je voor. Maar vader Léon zei: ‘Dirk gaat wel!’

Je moeder had het daar heel moeilijk mee?
Haar gesprekspartner viel weg. Ik hielp ook veel in het café rond die tijd. Maar een dergelijke kans zou ik volgens mijn vader nooit meer gekregen hebben, hetgeen waar was. Ik zie me daar als zeventienjarige nog voor het eerst aankomen met de trein in het Centraal Station van Antwerpen. Ik verzeker je: als je dat nog nooit gezien hebt, dat is geen klein bier. Het heeft zes maanden geduurd eer ik daar in de opera op alle mogelijke vlakken mijn draai had gevonden. Moeilijke partituren die ik daar voor mijn neus kreeg! Een dirigent die een tel in zeven kapte om een zangeres te volgen,… Maar daar vond de klik plaats. Mijn liefde voor muziek die nu ondertussen immens groot is, is daar pas ontstaan.

Was je überhaupt al in een operagebouw geweest?
Nee. Orkest, koor, ballet. Dat was fantastisch. De grote stad erbovenop. De eerste keer een opera van Verdi, of Puccini spelen is onvergetelijk. Of Wozzeck van Alban Berg, een modernere opera. Op Pasen speelden we elke keer Parsifal van Wagner, een opera van zes uur. Drie voetbalmatchen na elkaar. Al die prikkels mogen meemaken in de meest ontvankelijke, leergierige fase van je leven, dat is een geschenk.

Een goede voetballer moet over techniek beschikken, maar ook over spelinzicht en tactisch inzicht. Ik veronderstel dat het muzikant zijn ook maar meer dan alleen techniek vereist.
Een zeer terechte opmerking. Tijdens mijn opleiding aan het conservatorium lag de nadruk op techniek, al de rest is later gekomen door met collega’s te praten, lessen te volgen bij andere fluitisten, enzovoort. Toen ik  van het conservatorium kwam was ik een heel sterke maar domme coureur: ontsnappen van in de eerste minuut, 250 km op kop rijden en doodop over de meet rijden. Zoiets. Om die reden heb ik op een bepaald moment mijn leraar bedankt - dat was not done - en ben ik bij Jan Van Reeth aan het conservatorium van Antwerpen gaan studeren, mijn tweede leraar. Je zou het nu kunnen vergelijken met een master na een master. Ondertussen werkte ik in de opera.

Dat moet nauwelijks leefbaar zijn geweest.
Maandag was een rustdag in de theaters. Daarom liet ik alle lessen in het conservatorium op die dag doorgaan. Studeren deed ik op de trein. Ik heb nog – letterlijk-  mijn fluitconcerto’s ingestudeerd op het toilet. Zo krap was de tijd. In  Antwerpen ben ik net als Obelix in de kuip gevallen. Ik ben het muziekvirus nooit meer kwijtgeraakt.

Ik vermoed dat de meeste mensen je kennen van je werk bij het symfonieorkest van de BRT, aangezien je daarmee regelmatig op televisie kwam. Het heet nu het Vlaams Radio Orkest.
Jan Van Reeth had aangedrongen dat ik aan dat examen zou meedoen. Dat orkest was the place to be, dat is Anderlecht, hé! 75 fluitisten dongen mee naar dat ene plaatje. Na veertien uur examen bleven we nog met drie over. De laatste proef was spelen op zicht. Het te spelen stuk werd daarvoor speciaal gecomponeerd, ik denk dat het door André Laporte was. Dat was echt mijn ding, ik kan muziek lezen als een gazet. Daarin was ik onklopbaar. We zijn 2011 ondertussen, binnen vijf jaar moet ik er met pensioen. Muzikanten moeten er verplicht op zestig gaan.

Gehoorschade
Lang in een orkest spelen, laat dat sporen na?
Dat zal wel zijn. Violisten staan op het einde van hun carrière stijf van de artrose. Mijn gehoor is al achteruitgegaan. Boven de 4.000 Hz hoor ik niets meer. Ik zit in het schietveld van de koperblazers. Wel, op die plek waar ik zit in het orkest worden pieken gemeten van 114 db. Die pieken duren zelden langer dan 15 seconden, maar als je dat veertig jaar ondergaat, draag je daar de gevolgen van. Iedereen bij ons wordt doof. Ik speel piccolo, heel scherpe hoge tonen. Toen ik jong was draaide ik daarvan weg. Ondertussen ben ik immuun geworden voor mijn eigen geluidsoverlast, maar de muzikanten naast mij duiken nog steeds weg onder hun pupiter.

Je bent ook muziekpedagoog, heb je dat contact met de nieuwe generatie nodig?
Toen ik mijn diploma op zak had , begon de muziekacademie-boom. Ik ben vrij snel beginnen lesgeven, op mijn achttiende. Het moment dat ik als jong manneke aan de academie zat waren we met twee leerling-fluitisten, nu zijn er dat tweehonderd! Ik heb dat gedaan tot 1992, het jaar waarin ik de vraag kreeg van het conservatorium om hafabra-directie te doceren. Ik was er dan al assistent van mijn fluitleraar.

Directie, dat is dirigeren? Hoe ben je daarin gerold?
Op een dag stapte Jo Van Eetvelde de toenmalige directeur van de Lokerse muziekacademie op me af. ‘Jij bent de enige met orkestervaring’, zei hij, ‘we moeten een ensemble samenstellen voor blazers’. Blijkbaar had hij hier en daar wat klachten gekregen, onder andere van Georges Anthuenis en Etienne Clappaert, dat de jeugd van de academie niet doorstroomde naar de muziekverenigingen. Met dat ensemble wou men daaraan tegemoet komen. De eerste les van het harmonieorkest ging door in de orangerie van het park Ter Beuken. Ik vergeet dat nooit, de zon scheen naar binnen, je had de omgeving van het prachtige park, ik had het dirigeerstokje mijn handen en ik dacht: hier gebeurt iets belangrijks in mijn leven.

Het dirigeren is een eigen leven gaan leiden.
Van het een kwam het ander. Mijn zus Eliane, die tijdelijk directeur was van het Lokerse Cultureel Centrum, belde naar de kleine of hij iets kon doen voor de opening van het Cultureel Centrum. Daaruit zijn de Kerstaperitieven gegroeid, nu de Nieuwjaarsconcerten. Dat orkest groeide ook snel uit tot een ensemble van 95 mensen. Op een dag kreeg ik telefoon van de Lokerse feesten. Ik had er voordien al gespeeld met Tars Lootens en ze wilden iets speciaals met mij. Ik verkoos iets te doen met de gasten van de academie. Begin dat maar eens te organiseren: iedereen verklaarde me gek, maar we hebben het gedaan, die woensdagavond, vijf augustus 1987. De solisten van toen: Bart Van Der Strieckt, Geert Baetens,… zijn allemaal beroepsmuzikanten geworden. Het plein stond tjokvol. Na ons optreden speelden Liesbeth List en Ramses Shaffy. Diezelfde avond werd ik aangezocht om de Zeelse harmonie Ste-Cecilia te gaan leiden. Daar ben ik twintig jaar gebleven. Als ik blijf hangen dan blijf ik hangen, ook op café.

Hoe een bal rollen kan. Dat moet een geweldige sfeer geweest zijn. Vergelijkbaar met de Proms? Heb je overigens ook niet gespeeld bij Il Novecento, het orkest van de Antwerpse Proms.
Sinds het prille begin. Mijn huidige vrouw ook trouwens. Acht jaar lang hebben we door heel Europa gereisd. Je weet niet met wie wij allemaal hebben gesocialized: Joe Cocker, Jim Kerr, Toto, Sting, noem maar op. We deelden hetzelfde vliegtuig met die mensen, we zaten in hetzelfde hotel, aan dezelfde bar, we aten samen. Toen nog niemand van hem had gehoord toerden we met Bocelli. Zalige tijd, rock ’n roll!

Je maakt duidelijk geen onderscheid in soorten muziek?
Ik hou van goede muziek, en die vind je niet alleen in de klassieke muziek. Die vind je ook in de pop en musical, in de jazz. In alle genres. Akkoord, er worden slechte dingen geschreven, maar er zijn ook popsongs die even lang zullen meegaan als de negende symfonie van Beethoven. Punt!

Je werd verdienstelijke Lokeraar in 2008, het jaar dar je de succesmusical Daens dirigeerde. Hoe wisten ze je daar voor te strikken?
Ik heb een tijdlang gespeeld in het orkest van François Glorieux, waar - dat weten weinig mensen - Dirk Brossé, de componist van Daens, trompettist was. Ik kende hem al van toen hij pas begon met dirigeren en componeren. De wereldcreaties van zijn Artesia, zijn The Birth of music, daarop heb ik meegespeeld. Ik herinner me dat we Artesia ooit speelden in het Rijksmuseum in Amsterdam, met de Nachtwacht Van Rembrandt op de achtergrond. Nog zotter, ik heb ooit een concert gespeeld op een boorplatform in de Noordzee.

Hallo!
Op een bepaald moment werd ik gevraagd om Brossés musical Kuifje te dirigeren. In 2001 was dat. De première was twee dagen na nine eleven. Ik herinner me dat Chris Van Den Durpel, die één van de Janssens speelde, tussen de repetities door op me kwam afgelopen. ‘Weet ge wat er nu gebeurd is?’ Kuifje was een succes, ik heb de Nederlandse en Franstalige- vier maanden in Charleroi - versie gedirigeerd. In 2007 hebben we Kuifje hernomen. Toen kreeg ik het aanbod om ook Daens te doen. Ik hoor het regisseur Frank Van Laecke en Dirk Brossé nog zeggen: We zijn met iets groot bezig, jij bent onze man! En dat is de Studio 100-musical Daens geworden. Samen met Chris Van Den Durpel ook, overigens.

En doe je nog iets buiten de muziek, Dirk?
Wanneer zou ik dat doen? Muziek is mijn beroep, mijn passie en mijn hobby! Nu ben ik bijvoorbeeld bezig aan een musical voor kinderen - Alice in Wonderland, de eerste 3D musical, met K3, Jacques Vermeire, Nicole en Hugo en Koen Crucke. Het houdt niet op. Mijn jongste dochter Laurane vindt het geweldig. Ze heeft ook de smaak al te pakken, want zij speelt mee in de musical Oliver.

Dus als ik het goed begrijp hebben Studio 100 en Dirk De Caluwé elkaar gevonden?
Sinds Daens is er inderdaad iets moois ontstaan. Hans Bourlon, een zeer intelligente man, kwam naast me zitten in de orkestbak tijdens de voorstellingen van Daens. Omdat hij er weg van was. En… er is nog een connectie: Gert Verhulst is Beerschot-supporter en laat mijn oudste zoon Mathias daar nu net commercieel manager zijn. Het klikt

Iedereen weet dat je een grote liefde koestert voor jouw stad, maar hoe zou je het Lokeren-gevoel omschrijven?
Lokeren, dat is thuiskomen. Thuiskomen. Lokeren is het vertrouwde. Een mens refereert steeds naar zijn jeugd, naar de plek waar hij is opgegroeid. Ik vind Lokeren een mooie stad. Ik vind ook zonder stroop te smeren, dat de stad steeds mooier wordt. Ik ben echt benieuwd naar onze nieuwe markt. Een praktische stad is het ook die zeer goed gelegen is. Ik verdien mijn boterham in de driehoek Antwerpen, Gent , Brussel. Waar kan je dan beter wonen dan in Lokeren? Vanop de snelweg herken ik onze Peperbus. Dat is een ankerpunt.

Je hoeft er nauwelijks over na te denken, over deze vraag?
Mensen hebben overal dezelfde verlangens, mensen willen het goed hebben. Mensen willen aangenaam wonen, liefst niet te ver van het werk en waar het rustig is. Mensen houden van groen en van de natuur. Lokeren heeft dat allemaal. Het is een klein stadje waar je alles hebt. Sporting en onze kermisweek brengen dat Lokeren-gevoel naar buiten. Ook niet onbelangrijk, denk ik.

Je hebt zelfs je vrouw kunnen overhalen om naar Lokeren te komen wonen.
Zij is afkomstig uit Haspengouw en daartegen kunnen we niet concurreren,… In de maand mei toch niet, als de bloesems bloeien.


De beleidsdaad

'Ik wil ooit een ongelooflijk groot masjien doen'

Dirk werd geen piloot, geen architect en geen advocaat, al zijn het beroepen die hij wel zag zitten. De politiek interesseert hem ook. Ja, ik moet onder de mensen zijn, vertelt Dirk De Caluwe, ik ben in een café geboren. Ik ben een verenigingsmens. Daarom dat ik twintig jaar een harmonie dirigeer zoals die van Zele, met al zijn ups-and-downs. Daarom dat ik ook eens een weekje Jef Vermassen zou willen zijn. Wat het architect worden betreft: mijn zoon Yannick is ondertussen bouwkundig ingenieur, die passie heb ik dus op een of andere manier doorgegeven.

Het lijkt me logisch dat we ook Dirk de vraag stellen wat hij zou doen moest hij burgemeester van Lokeren zijn. De politicus in Dirk komt naar boven.
‘Ik vind dat we nog steeds een paar hele lelijke straten hebben in Lokeren', zegt Dirk.
'Ik denk dat er heel consequent en met langetermijndenken moet worden verdergewerkt aan de opwaardering van onze stad. We hebben een industrieel verleden en dat kunnen we niet loochenen, maar als ik in Lier wandel, bijvoorbeeld, betreur ik het dat we geen dergelijk historisch centrum hebben. Misschien kunnen we dat goed maken door een nieuwe stad te bouwen, die binnen 500 jaar historisch is.’
‘En… ik zou ooit eens een ongelooflijk groot masjien willen doen’, flapt dirk er plots uit. ‘Een groot masjien?’, kijken we verbaasd. ‘Ja’, zegt Dirk, een groot masjien! Iets muzikaals, hé! Als die markt dan toch afgewerkt is. Waarom niet? En waarom niet met de envergure van de Lokerse Feesten? Of op het podium van de Lokerse Feesten, als het er toch staat, waarom niet? Het is een beetje een oproep aan de organisatoren van de Lokerse Feesten. Ik heb het grootste respect voor hen, en ik weet dat ze dertig jaar gebokst hebben om te staan waar ze nu staan. Maar,… ik mis een beetje de durf van 1987. Een groep boeken is niet zo moeilijk. Waarom eens geen groot spektakel laten schrijven waarbij heel Lokeren kan betrokken worden? Ik droom altijd van orkesten, koren, solisten,… Een pop-oratorium of iets dergelijks, daar droom ik van.'


Foto: Freddy Meert

zondag 12 januari 2020

Berlioz: 'Uitblinken in uniciteit'


Bewerking van de introductie gegeven
n.a.v. het Nieuwjaarsconcert
door de Koninklijke Harmonie Ste-Cecilia Zele
op 12 januari 2020 in De Wiek (Zele)

Met de Symphonie Fantastique hebben we vandaag een werk op het programma dat niet alleen prachtig is maar ook een enorme stempel op de muziekgeschiedenis heeft gedrukt. Een Frans werk, van Hector Berlioz, een van de eerste grote Europese romantici, een driftige, onevenwichtige man.
Maar hij schreef mooie muziek, dus we vergeven hem dat.

Jeugd
Laten we beginnen bij het begin. Hector Berlioz werd geboren op 11 december 1803, in La Côte Saint-André, in de Dauphiné, tussen Vienne, Grenoble en Lyon, een dorpje met uitzicht op de besneeuwde toppen van de Alpen.

Hij werd dus geboren in 1803, in welk (muzikaal) tijdsgewricht zitten we dan?

We bevinden ons 14 jaar na het uitbreken van de revolutie in Frankrijk, woelige periode, één jaar voor de keizerskroning van Napoleon, hij had alle macht al naar zich toe getrokken.

Joseph Haydn sterft in 1809, Mozart en held van Berlioz Gluck zijn dan al een tijdje overleden. Het classicisme is over zijn hoogtepunt heen.

Op muzikaal vlak is Schubert in 1803 nog een kleuter, Carl Maria von Weber leeft nog, Beethoven schrijft in dat jaar zijn derde symfonie, zijn Eroica, oorspronkelijk opgedragen aan Napoleon, maar hij komt daar later nog op terug.

Het is een tijdperk waarin een nieuwe generatie zal opstaan.

1809 is het jaar waarin Felix Mendelssohn wordt geboren, Berlioz en Mendelssohn zullen later nog contact hebben. In 1810 zien Chopin en Schumann het levenslicht.

Verdi en Wagner doen dat in 1813, Wagner zal de belangrijkste rivaal van Berlioz worden inzake grootschalige muzikale drama’s.

Het gezin Berlioz

Hector was zoon van een plattelandsdokter, een chirurg met aanzien. In het gezin weerspiegelde zich de tweestrijd van dat moment: vader was athëist, moeder streng katholiek.

Blijkbaar droeg moeder de ideologische broek want Hector doet zijn eerste muzikale ervaring op tijdens zijn eerste communie, terwijl hem het sacrament werd toegediend, trof hem de schoonheid van de muziek

Aanvankelijk ging hij naar de middelbare school in het dorp, maar vader was er niet tevreden over en onderwees de jonge Berlioz zelf. Ook een beetje in de muziek. Maar meteen kreeg de literatuur Hectors bijzondere aandacht: Vergilius, Shakespeare en, met de typisch romantisch interesse voor alles wat zich buiten zijn eigen wereld afspeelde.

Hij krijgt privélessen fluit, gitaar (het enige instrument dat hij redelijk kon bespelen) en zang in het dorp. Hij kon goed van het blad zingen. Piano mocht hij niet studeren want zijn vader wou de liefde voor muziek niet al te zeer aanwakkeren.

Berlioz schrijft in zijn memoires hierover: Mijn vader wilde mij geen toestemming verlenen om piano te leren spelen, anders was ik waarschijnlijk een fantastische pianist geworden net als 40.000 anderen en hij vrijwaarde mij zodoende van de klaviergewenning en van de aantrekkingskracht van conventionele klankeffecten die zo verleidelijk zijn voor een componist.


We horen hier meteen de typische Berlioz die bij leven misschien bekender was als haarscherp muziekcriticus en satiricus dan als componist.
Berlioz verslond biografieën van Haydn en Gluck, hij bestudeerde op zichzelf hun composities en partituren, hij had snel door hoe een compositie in elkaar zat en begon op jonge leeftijd zelf te componeren.

Parijs

1821: Berlioz was 18 jaar en zijn vader stuurt hem naar Parijs om medicijnen te studeren. Maar Berlioz huiverde van de snijzaal. Hij beschrijft dat heel zintuiglijk in zijn mémoires.

De aanblik van de afgrijselijke hoop mensenlijken, de her en der verspreid liggende ledematen, die grijnzende koppen, die halfopen schedels, die bloederige cloaca waarin wij rondliepen, de weerzinwekkende geur die eruit opsteeg, de ratten die in een hoekje op bloederige wervels knabbelden joegen mij zoveel schrik aan dat ik hals over kop uit het raam van de snijzaal sprong.

Zijn mémoires zijn echt een aanrader, ze werden uitgegeven in de bekende reeks privédomein in twee delen. Berlioz was werkelijk een enorm goed schrijver, met enorm veel humor en zelfspot.

Voor veel studenten was een bezoek aan de opera onschuldig, maar voor Berlioz werd het zijn studie in de medicijnen fataal.

Zeker toen hij Les Danaïdes van Salieri ging beluisteren: de melodieën hiervan bleven door zijn hoofd spoken.

Het schitterende schouwspel, het welluidende ensemble dat orkest en koren tezamen vormden, het pathetische talent van Mme Branchu, haar buitengewone stem, de aria van Hypermnestra waarin ik alle ideale eigenschappen terugvond van de stijl van Gluck zoals ik me die had voorgesteld op grond van fragmenten van zijn Orpheus die ik ontdekt had in de bibliotheek van mijn vader, het verpletterende bacchanaal, dit alles bracht mij in een staat van opwinding die ik niet zal proberen te beschrijven. Ik was als een jongeman met een hang naar zee en die alleen nog maar de schuitjes op de meren in de bergen waar hij woont heeft gezien en die plotseling overgeplaatst zou worden op een driedekker in volle zee.

Berlioz beseft rond diezelfde tijd dat de conservatoriumbibliotheek voor iedereen toegankelijk is en gaat er de partituren van Christoph Willibald Gluck, (en ook van zijn adept Gaspare Spontini), bestuderen. Dat waren zijn helden: de toen immens populaire Rossini verafschuwde hij. Het beluisteren van een opera van Carl Maria von Weber uiteindelijk tilt hem over de laatklassieke school van Gluck heen. Hij komt op de overgang terecht van classicisme en romantiek.

Even kort schetsen, hoe die verhouding zit tussen klassiek en romantiek. In het classicisme was het duidelijk: we hadden te maken met klare evenwichtige vormen. Een symfonie had vier delen, we hoorden een eenvoudige melodie, enkelvoudige ritmes, een consonerende harmonie, en een lichte instrumentatie.
De romantiek brengt daar verandering: onvaste vormen met ineenvloeiende onderdelen, ingewikkelde melodieën met grote tessituren en expressieve intervallen, samengestelde, ongelijkmatige ritmes en onverwachte accenten, en vooral we krijgen te maken met de uitdrukking van de individuele persoonlijkheid die naar voor treedt. Dat uit zich in chromatiek en expressieve dissonanten, zwaardere instrumentatie, colorisme en virtuositeit.


Goed, Berlioz begint in Parijs lessen te nemen bij Jean-François Lesueur, een van de favoriete componisten van Napoleon, en kapelmeester aan de Parijse Notre-Dame. De man schreef vooral kerkmuziek en opera’s.

Op dat moment wordt het heftig in de relatie met zijn ouders: want zij willen allebei dat hij zijn studies medicijnen verderzet en de muziek opzij laat liggen. Zijn vader is enkele malen toegeeflijk als hij enkele van Berlioz’ vroege succesjes ziet, maar besluit op een bepaald moment zijn toelage stop te zetten, uiteindelijk draait hij weer bij. Maar de relatie met de strengkatholieke moeder is vertroebeld. Artiesten lagen toen nog niet goed in de markt en acteurs en andere artiesten mochten nog niet in gewijde grond worden begraven.

Berlioz gaat uiteindelijk koppig door en trekt naar het conservatorium om bij Antonin Rejcha te studeren. Rejcha had Beethoven nog ontmoet en was de leermeester van Franz Liszt, Charles Gounod en César Franck.

Berlioz had enkele kleine succesjes geboekt, kleine succesjes, want veelal leefde hij in armoede. Waarvoor hij steeds creatieve oplossingen zoekt:
- Muziekcriticus voor de kranten
- Koorzanger in het Theatre des Nouveautés (zijn moeder zou doodgevallen zijn had ze dat geweten, er werden vooral komische opera’s opgevoerd, banale producties zoals ‘De man die van weduwen hield’ Een beetje zoals het Echt Antwaarps Theater maar dan in het Frans en op muziek. Zijn zangopleiding uit het dorp rendeerde dus
(Aanrader: het boek Avonden met het orkest)
- Hij leidde een sober leven
- Neemt meermaals deel aan wedstrijden van Institut de France
  • Zijn werken worden vaak niet weerhouden
  • Of zijn werk wordt geweigerd wegens onuitvoerbaar: typisch Berlioz, hij zoekt de grenzen op
  • Vierde keer wint hij de begeerde Prix de Rome, hij heeft zich meer conformistisch opgesteld
- Of: hij vraagt gewoon geld, zoals in 1824 aan de schrijver Chateaubriand die hem antwoordt: '1200 francs, ik heb ze niet, ik zou ze u sturen als ik ze had. Maar de beproevingen waaraan het talent wordt blootgesteld, bewerken soms zijn triomf, en de dag van het succes maakt alles wat men heeft geleden goed.'

Wat componeert hij?

Berlioz is een man van het grotere gebaar. Kamermuziek laat hij links liggen, op een aantal liederen voor zang en piano na schreef hij vooral: opera’s, concertopera's: Les Troyens, Beatrice et Benedict, La damnation de Faust. Voor koor en orkest: Messe solennelle, Requiem, Te Deum. En dan uiteraard orkestmuziek: dramatische symfonieën, ouvertures.

Zijn stijl, belang?

Vele componisten bouwen verder op tradities, dat is bij Berlioz uiteraard niet anders, we hadden het al over Gluck en Von Weber maar zijn muziek staat voor een stuk op zichzelf, blinkt uit in originaliteit, uniciteit.

- De expressieve orkestratie, de nadruk op dramatische elementen die Von Weber introduceerde zullen door Berlioz verder worden uitgewerkt.

- Maar goed, het monumentale van Beethovens 3de symfonie, het verhalende van Beethovens 6de en het Franse gevoel voor coloriet, dat heeft hij zeker ook goed opgepikt.

Op vlak van harmonie en muzikale structuren was Berlioz zeer onconventioneel. Zijn tegenstanders verweten hem onwetendheid, zijn voorstanders roemden zijn avontuurlijke geest. Hij gaat volkomen vrije vormen hanteren, en expressionistische dissonanten om zijn eigen gevoelsgesteldheid volledig naar buiten te brengen.

Hij gebruikt gedurfde ritmes - hij haatte de 4-kwartsmaat en gaat die op allerlei manier proberen omzeilen: accenten op zwakke maatdelen, afwisseling van tweevoudige ritmes met triolen, afwijkende ritmes ter ondersteuning van de melodie,....

En ja, hij drukt zich hartstochtelijke uit met demonische en/of lugubere aspecten. Dat zullen we horen in het laatste deel van de Symphonie Fantastique. Hij citeert het Dies Irae uit het Latijnse requiem en omspeelt het met rondedansen.

Berlioz was een meester in orkestratie. Richard Strauss noemde hem de uitvinder van het moderne orkest, niet voor niets. 


- Hij voegde nieuwe instrumenten toe: Engelse hoorn (daar werd Adrian Schneider tijdens onze uiteenzetting heel lyrisch over), harp, basklarinet. In de Symphonie Fantastique schreef hij partijen voor serpent en ophicleide, uit onbruik geraakte instrumenten die in dit werk het kwaad vertegenwoordigden. In de harmonieversie hoorden we tuba en fagot.
- Berlioz ging voor een groter orkest, of toch af en toe. Haydn was nog tevreden met een orkest van 30 musici, Berlioz zet er voor een uitvoering van zijn Symphonie Fantastique 130 op het podium. Jos Van Immerseel nuanceert dit: als Berlioz goede muzikanten had was hij met 50 muzikanten content, had hij slechte muzikanten dan wou hij er 130. Niet alles is eenduidig bij Berlioz: hij droomde in zijn traktaat over orkestratie van een orkest met 30 piano’s en 30 harpen.

Die 130 muzikanten, dat gaf wel al eens aanleiding tot praktische problemen.

Toen de dag van de repetitie gekomen was, toen mijn honderddertig musici zich op het toneel wilden opstellen, wist men niet waar men ze neer moest zetten. Hier werd er om stoelen geroepen, daar om instrumenten, daar weer om kaarsen. De contrabassen hadden geen snaren.

Symphonie fantastique
 


Een heel belangrijk werk. Waarom? Hij introduceerde de programmamuziek, een typisch gegeven uit de romantiek, met dit werk.

Wat bedoelt men hiermee? De muziek krijgt een literaire achtergrond mee, er wordt een verhaal aan de muziek vastgeknoopt. Een extra-muzikale gedachtegang ligt vaker aan de basis van de meeste werken van Berlioz.

En Berlioz deed dat heel uitgesproken. Hij liet de tekst van het verhaal uitdelen voorafgaand aan het concert. Later zwakte hij dat af. Dat hangt, ondanks tal van symfonische gedichten in die periode, samen met de groeiende idee in de romantiek van de absolute muziek: muziek staat op zichzelf, heeft geen verhaal nodig.

Wij hebben het verhaal ook in het programmaboekje opgenomen en het zal bijkomend geprojecteerd worden.

Hij zegt er zelf over: Het is de bedoeling van de componist om verschillende episodes uit het leven van een artiest te schetsen in zoverre ze zich lenen tot een muzikale behandeling. Aangezien er geen gesproken woord kan toegevoegd worden, moet het programma op voorhand worden uiteengezet.


In dit geval behelst het literaire gegeven een ‘episode de la vie d’un artiste'. Sterk autobiografisch, overigens. Waarover gaat het verhaal? Ook zeer romantisch: een onbereikbare geliefde, een onbeantwoorde liefde. Na een uitvoering van Hamlet (Berlioz hield van Shakespeare) waarin ze Ophelia speelde werd Berlioz verliefd op de Ierse actrice Harriet Smithson. Hij heeft enorm veel moeite gedaan om haar hart te winnen.
Hij schreef haar tientallen brieven, hij stuurde haar bloemen, hij zorgde ervoor dat een werk van hem werd gespeeld op een recital waar zij ook op de affiche stond, hij ging zelfs in een appartement recht tegenover haar wonen. Een beetje een stalker, dus.

Het haalde allemaal niets uit. En op het moment dat Harriet Parijs verlaat, schrijft hij zijn Symphonie Fantastique, een manier om die aanvankelijk onbeantwoorde liefde uit te drukken. Hoe verwerkt Berlioz dit in het verhaal achter van zijn symfonie?

Een jonge musicus met een ziekelijk overgevoeligheid en een rijke verbeeldingskracht vergiftigt zich, in een aanval van liefdeswanhoop, met opium. De ingenomen dosis, die te zwak is om hem te doden, dompelt hem in een diepe slaap met hevige dromen en visioenen, gedurende welke zijn sensaties, gevoelens en herinneringen zich in zijn zieke brein omzetten in muzikale gedachten en beelden. De geliefde vrouw zelf is voor hem een melodie, een steeds terugkerend thema (idée fixe) geworden dat hem niet meer loslaat.

Die idee fixe is muziekhistorisch van groot belang, hij introduceerde het principe, ook al zijn er vroeger min of meer vergelijkbare principes te vinden. (in Bachs Johannespassie bijvoorbeeld) Het is eigenlijk hetzelfde dan hetgeen men in Duitstalige/Nederlandstalige gebieden het leidmotiv/leidmotief noemt en dat o.m. bij Wagner een grote rol zal gaan spelen. Bepaalde personages, of gevoelens, krijgen een muzikaal thema toegemeten dat steeds terugkeert.
(Bart toont het leidmotiv van Jaws)

In het werk krijgen we vijf delen:
- Rêveries passions
- Een bal
- Scéne op de velden
- Gang naar het schavot
- Droom van een heksensabbat

Ik blijf er niet te lang bij stilstaan gezien de tekst straks bij de symfonie wordt geprojecteerd.

Harriet Smithson was uiteindelijk niet op de premiere. Het heeft toen niet veel uitgehaald en Berlioz verloofde zich met Marie Moke, maar zij huwde uiteindelijk met de pianobouwer Pleyel.

Harriet Smithson erkende later wel nog het genie van Berlioz en ze huwden. Het werd een droevig huwelijk en ze leefden al snel gescheiden.

Ik zou zeggen: Geniet van dit prachtige werk. Leonard Bernstein omschreef het werk als de eerste muzikale oefening in psychedelica.



Giovanni

Bronnen:
- Hector Berlioz, Mijn leven, 1803-1834. Privédomein, Arbeiderspers.
- Hector Berlioz, Avonden met het orkest, Atlas
- Clarson Leach en Jos Van Leeuwen, Hector Berlioz, Gottmer uitgeverij
- Jan L. Broeckx, Grondslagen van de muziekgeschiedenis, Metropolis
- Wikipedia
- Symphonie fantastique, Anima eterna o.l.v. Jos Van Immerseel (cd + booklet)