Betekent dit dat Knopfler de gepolijste popsound van de Straits opnieuw vanonder het stof heeft gehaald ? Helemaal niet ! Het album staat er mijlenver vanaf. Muzikaal althans. Textueel bouwt de Schot verder op de traditie die hij met 'Sultans of Swing', de eerste hit van Dire Straits, had ingezet. (And a crowd of young boys theyre fooling around in the corner/ Drunk and dressed in their best brown baggies and their platform soles/ They dont give a damn about any trumpet playing band/ It aint what they call rock and roll)
Beschouwend, vanop de zijlijn toekijkend, schetst hij kort en heel filmisch toestanden en personen. Geen toeval dat de derde studioplaat van Dire Straits de titel 'Making Movies' kreeg.
Over 'Get Lucky' zegt Knopfler zelf: 'De eerste zwerver die ik ooit tegenkwam zong 's winters in een soulband, werkte als het warmer was op een kermis of ging fruit plukken.' De titelsong van de nieuwe plaat gaat over deze man. 'Border reiver' behandelt dan weer het zware leven van truckchauffeurs waarmee hij als jongeman in Glasgow werd geconfronteerd. Knopfler zingt steeds verhalen. Hij zingt mensen, kort en gebald, in hun geluk en lijden, op een manier die me aan Victor Hugo doet denken. Hugo deed het wel niet in vier minuten. Muzikaal heeft 'Get Lucky' weinig of niets met de Straitsjaren gemeen. Ongelooflijk hoe Knopfler in de traditie duikt. Accordeon en whistle roepen onmiddellijk de Keltische muzikale overlevering op, onder meer in 'Border Reiver' en 'Piper to the end', een song over zijn nonkel Freddie, die doedelzakspeler was in het leger en sneuvelde bij Arras in 1940 op twintigjarige leeftijd.
Ik geniet ook telkens weer met volle teugen wanneer Knopfler de blues opzoekt. Hij doet het met een kwinkslag, met een knipoog en de nodige ironie. Hij deed dat destijds al met Dire Straits in 'Millionaire Blues' (Woke up this mornin', my jacuzzi wouldn't work/ Then the butler quit on me, man, can you believe it ? Jerk !) 'Hoe kan je als multimiljonair anders geloofwaardig blues brengen?', moet hij misschien wel gedacht hebben. Met 'Song for Sonny Liston' bewees hij al op een eerdere solo-cd het genre helemaal machtig te zijn. In 'You can't beat the house' trekt hij de bluesregisters opnieuw volledig open. Magnifiek !
Ik hoorde nog heel veel pareltjes op 'Get Lucky': 'Hard Shoulder', 'Before Gas and TV', 'Cleaning my gun', 'Remembrance Day' (al weet ik niet goed wat ik met het kinderkoor, hoewel subtiel, aan moet),...
Echt bloot geeft Knopfler zichzelf in 'Monteleone', daar toont hij zijn ware gezicht als muzikant/componist. In het lied bezingt Knopfler een gitaarbouwer die ooit voor hem een gitaar in elkaar stak. John Monteleone berichtte Knopfler over de vorderingen en durfde al eens af te sluiten met de woorden 'Mijn beitels roepen me.' Daar moest wel een nummer van komen. Het toont meteen het raakvlak tussen de instrumentenbouwer en de liedjesschrijver: Knopfler wil een interessant verhaal in een zo mooi mogelijk lied stoppen, zo goed mogelijk georkestreerd, zo degelijk als mogelijk uitgevoerd en opgenomen. Ambachtelijk maar perfectionistisch, zoals de instrumentenbouwer, of de meubelmaker bij wie elk detail, elke frul in het houtsnijwerk, volmaakt moet zijn.
Een zo mooi en interessant mogelijk nummer schrijven en dat zo goed mogelijk op plaat proberen te zetten, daar is niets mis mee.
Integendeel ! Het is vakmanschap !
Laat dat nu net hetgene zijn waar ik verzot op ben.