Interview door Filip Anthuenis en Giovanni Van Avermaet,
eerder verschenen in het boek
eerder verschenen in het boek
'Verdienstelijk Lokeren', 2011
Als Dirk De Caluwe begint te vertellen is hij met niets tegen te houden. Met geen stokken! Elk verhaal doet Dirk in geuren en kleuren, bezield en bevlogen. Waar het hart van vol is loopt de mond van over.
Als het spreekwoord op iemands lijf geschreven werd dan wel
op de muzikale duizendpoot Dirk De Caluwe. Al weet hij me van bij de eerste
vraag te verbazen. ‘De liefde voor muziek werd me opgedrongen’, zegt hij
onomwonden.
Pardon?
Je weet dat ik een zoon ben van Léon, van de café op ’t
hoekske van de Poststroate. Mijn vader was amateur–klarinettist. En, je
weet ook dat ik van origine een tsjeef ben. Dus heb ik, heel eenvoudig,
tijdens mijn jeugd in de katholieke harmonie gespeeld. Die repeteerde naast onze deur, waar mijn broer Jacky nu Den Abazjoer uitbaat. Mijn vader was
solo-klarinettist, en… sous-chef op de straat.
Hoe oud was je dan ongeveer?
Zes. Rond die leeftijd kwam mijn vader thuis met een
piccolo. Heb je dat al gezien, een
doosje van een piccolo? Dat is niet groot. Ik dacht dat het een passersdoos was.
Ik tekende graag en schetste graag, er heeft altijd iets van een verkapte
architect in mij geschuild. Maar er zat geen passer in dat doosje, wel een
klein stokske, ik had geen benul wat het was. Een piccolo.
Waarom precies een piccolo?
Ik moet een oom hebben gehad, die ik nooit gekend heb,
nonkel Miel, die heel zijn leven de piccolo van de katholieke harmonie was
geweest. Het was geen broer van mijn vader, hoor, maar een neef of zoiets, maar
hij werd nonkel Miel genoemd. Na diens dood heeft de harmonie jarenlang zonder
piccolospeler gezeten. Jacky speelde trompet maar voetbalde liever en mijn zus
Eliane zong in een koor, ik was dus de enige die overbleef om deze leemte op
te vullen. Met goesting? Absoluut niet! Ooit naar gevraagd? Nee! Dat ging zo,
er werden weinig vragen gesteld toen.
Dat was niet veel soeps. Ik speelde in de katholieke
harmonie en verder had je nog de liberale harmonie en de socialisten. Met de
blauwe konden we nog opschieten, maar de sossen, dat waren aartsvijanden. Ik
herinner me de verschrikkelijke strijd tussen die orkesten. Als de socialisten
op straat kwamen, was ik daar geweldig van onder de indruk. Een groot orkest
onder leiding van Etienne Clappaert, met wel 25 trommels en klaroenen, met van
die landsknechten. In-druk-wekkend! Oscar Bellens, René Kiekemans, dat waren muzikanten
van de liberale harmonie die ik me nog heel goed herinner. Soit, een enorme
strijd was er tussen die orkesten, vooral tijdens de Cecilia-vieringen. Het
was een strijd die ik niet begreep. Het ging te weinig om de kwaliteit, te veel
om de kwantiteit. Welk orkest loopt er met het meeste volk op straat en achter
welk orkest stappen het meeste aantal politici mee? Toen al vond ik: Hier
klopt iets niet. Blazen en nog eens blazen, lawaai maken was het enige dat van
tel was. En het gevecht onder de muzikanten wie de eerste partij mocht spelen,
verschrikkelijk! Mijn muzikale jeugd had alle elementen in zich om van mij de
grootste muziekhater aller tijden te maken.
Het ging er niet bepaald fijnzinnig aan toe?
Dat kon ook niet. Wat
we ook niet mogen vergeten is dat elke muziekvereniging verbonden was aan een
werkgever-voorzitter. Bij onze harmonie was dat de firma Vlaeminck.
Steenkappers die een hele dag hadden gezwoegd en doodmoe waren moesten op
dinsdagavond naar de repetitie van de harmonie, omdat het moest van de baas.
Veel verfijning moet je dan niet verwachten. Dat is absoluut geen verwijt,
maar dat was de tijdsgeest.
Trappist tussen de voorbede en de offerande
Dat was begin jaren ’60?
Exact! Laat ik mijn muzikale context eens samenvatten: ik
ben geboren als rasechte Lokeraar in een café onder de kerktoren. De katholieke
harmonie speelde naast de deur. Ons café grensde aan de kerk en wat lag er
achter de kerk? De muziekschool. De directeur ervan was ook de organist van de
kerk, dat was vroeger allemaal één pot nat. En wat kwam die man, Gabriël
Verschraegen heette hij, doen bij ons tussen de voorbeden en de offerande door - er waren
nog vijf missen per zondag toen. Iets drinken. Het is een beeld dat op
mijn netvlies gegriefd staat: Verschraegen die zijn trappist kwam drinken. Die
man was een icoon in Lokeren, zoals de dokter en de notaris. Hij was overigens
een fenomenaal organist. Hij had zijn vaste plaats in het café. Het hoekje aan
de venster was voor mijnheer Verschraegen. Niemand zou het ooit in zijn hoofd
halen om op zijn plaats te gaan zitten.
Hoe was het om in het café op te groeien?
Ik was altijd onder de mensen, altijd! Ik ging naar school
in de Molenstraat. De onderwijzers kwamen ’s middags hun pintje drinken en namen me achteraf mee naar
school. Ik herinner me ook dat we het eerste Lokerse café waren waar een
televisie stond. Toen Real Madrid tegen Standard Luik werd uitgezonden, zat er
150 man in het café. Die café draaide enorm. Daar groeide ik op. Ik had een
schat van een moeder, moeder Maria, en een strenge vader. Mijn vader kaartte
van ’s morgens tot ’s avonds in het café, 14 uur per dag. Daar kwamen de
klanten voor. Als ik de mensen mag geloven was hij niet alleen de beste
kaarter, maar ook de beste voetballer. En biljarten kon hij ook als de beste.
Hij kon alles wat een cafébaas moest kunnen. Mijn vader was als voetballer dé
man van Racing, hij heeft gevoetbald van zijn zestiende tot zijn
achtendertigste en ik,… ik was zijn laatste goal.
Hoezo?
Op zijn achtendertigste is mijn vader gestopt met voetballen
en negen à tien maanden later ben ik geboren.
Van scoren gesproken! Terug naar jouw prille muzikale carrière:
op je zesde - toen je de piccolo kreeg van je vader - kon je nog niet aan de
academie terecht, vermoed ik.
Dat is juist, ik volgde wat privé-onderricht eerst, hier en
daar. Nadien ben ik naar de muziekschool gegaan. Ik bleek talent te hebben,
maar graag deed ik het niet. Ik wilde voetballen en met mijn elektrische
Marklin-treintjes spelen. Muziek was not my first love. Hoegenaamd niet! En
omdat ik het niet graag deed besefte ik ook niet dat ik talent had. De dag dat
mijn leraar ziek was, was voor mij de mooiste dag van de week. Om de haverklap
vroeg mijn vader me om iets te spelen, voor die of die klant in het café. ‘Laat
me toch met rust’, dacht ik dan. Op een bepaald moment moest ik – in onze kleine
living- spelen voor Gabriël Verschraegen, die me nota bene al tientallen keren
had horen spelen in de academie. Nadat ik gespeeld had moest ik buiten. Nadien
meldde mijn vader me: Manneke, we hebben iets beslist voor jou. Je gaat naar
het conservatorium. Geloof me, ik, dacht dat ik een longziekte had!
Je dacht dat je naar het sanatorium moest!
Wist ik veel wat dat was, een conservatorium, ik was
vijftien. Maar ik dus naar de grote stad Gent met de trein, mijn moeder weende
tranen met tuiten. Ik was het kakkenestje. Zij stuurde me in korte broek naar
het conservatorium. Geen twee stappen had ik in de school gezet of iedereen lag
er plat van het lachen. Wat voor boerke hebben ze hier afgezet? Dat heeft me
eventjes geraakt, maar dat heb ik uiteindelijk verbeten, ik ben een vechter. Gabriël
Verschraegen, die ondertussen directeur was van het conservatorium, ontfermde
zich een beetje over mij.
Geen architect, geen piloot
Je was een talent, maar je begon eigenlijk drie jaar te
vroeg aan het conservatorium. Je hebt de middelbare school niet afgemaakt.
Ik volgde Latijns-Grieks bij de paters in de Luikstraat. Ik
zat op 500 meter van het ouderlijk huis op internaat. Boven het café studeren is niet evident, akkoord,
maar ik was de enige van het gezin die op internaat moest. Razend was ik. Toen
de school sloot ben ik nog eventjes naar het college gegaan. Daar aardde
ik niet zo goed en dat heeft
waarschijnlijk de keuze om naar het conservatorium te gaan beïnvloed.
Dirk zou dus geen architect worden.
Eigenlijk had ik een andere roeping. Etienne De Groeve kwam
elke zaterdagnamiddag iets drinken in het café. Dat was mijn held. Etienne was
piloot in het Belgisch leger, hij vloog met de Flying Boxcar, een voorloper van
de C130. Daar lag mijn bedje gespreid. Ware het niet dat Etienne verongelukte,
met de auto, net voor ik naar de kadettenschool in Lier zou zijn gegaan. Ik was
mijn held en mijn droom kwijt, er was geen land meer te bezeilen met mij, toen.
Ik ging uiteindelijk naar het conservatorium, het kon me allemaal weinig
schelen.
Ging daar dan geen wereld open voor jou?
Het ging er aan het conservatorium allemaal veel vrijer aan
toe. 's Morgens notenleer, enkele uren later een ander vak en wat doe je in je
tussentijd? Op café gaan, een lief
zoeken, zoals elke student. Het ging er enorm vlot aan het conservatorium: mijn
eerste prijs notenleer haalde ik een jaar eerder dan normaal het geval zou
zijn. Voor dwarsfluit hetzelfde verhaal: ik haalde mijn eerste prijs toen ik
nog zeventien moest worden.
Je was een uitzonderlijk talent.
Blijkbaar, maar dat betekende niet dat ik het al graag deed.
Toen ik in het symfonieorkest van het conservatorium moest spelen, ging die
muziekwereld stilaan open. Pas echt open ging die toen ik de zoon van mijn
fluitleraar Herlin Van Boterdael mocht vervangen in de Antwerpse opera. Mijn
moeder in alle staten: ‘Nooit van mijn leven gaat onze zoon naar Antwerpen’,
zei zij. Een havenstad, stel je voor. Maar vader Léon zei: ‘Dirk gaat wel!’
Je moeder had het daar heel moeilijk mee?
Haar gesprekspartner viel weg. Ik hielp ook veel in het café
rond die tijd. Maar een dergelijke kans zou ik volgens mijn vader nooit meer
gekregen hebben, hetgeen waar was. Ik zie me daar als zeventienjarige nog voor
het eerst aankomen met de trein in het Centraal Station van Antwerpen. Ik
verzeker je: als je dat nog nooit gezien hebt, dat is geen klein bier. Het
heeft zes maanden geduurd eer ik daar in de opera op alle mogelijke vlakken
mijn draai had gevonden. Moeilijke partituren die ik daar voor mijn neus kreeg!
Een dirigent die een tel in zeven kapte om een zangeres te volgen,… Maar daar vond
de klik plaats. Mijn liefde voor muziek die nu ondertussen immens groot is, is
daar pas ontstaan.
Was je überhaupt al in een operagebouw geweest?
Nee. Orkest, koor, ballet. Dat was fantastisch. De grote
stad erbovenop. De eerste keer een
opera van Verdi, of Puccini spelen is onvergetelijk. Of Wozzeck van Alban Berg,
een modernere opera. Op Pasen speelden we elke keer Parsifal van Wagner, een
opera van zes uur. Drie voetbalmatchen na elkaar. Al die prikkels mogen
meemaken in de meest ontvankelijke, leergierige fase van je leven, dat is een
geschenk.
Een goede voetballer moet over techniek beschikken, maar
ook over spelinzicht en tactisch inzicht. Ik veronderstel dat het muzikant zijn
ook maar meer dan alleen techniek vereist.
Een zeer terechte
opmerking. Tijdens mijn opleiding aan het conservatorium lag de nadruk op
techniek, al de rest is later gekomen door met collega’s te praten, lessen te
volgen bij andere fluitisten, enzovoort. Toen ik van het conservatorium kwam was ik een heel
sterke maar domme coureur: ontsnappen van in de eerste minuut, 250 km op kop
rijden en doodop over de meet rijden. Zoiets. Om die reden heb ik op een
bepaald moment mijn leraar bedankt - dat was not done - en ben ik bij Jan Van Reeth
aan het conservatorium van Antwerpen gaan studeren, mijn tweede leraar. Je zou
het nu kunnen vergelijken met een master na een master. Ondertussen werkte ik
in de opera.
Dat moet nauwelijks leefbaar zijn geweest.
Maandag was een rustdag in de theaters. Daarom liet ik alle
lessen in het conservatorium op die dag doorgaan. Studeren deed ik op de trein.
Ik heb nog – letterlijk- mijn
fluitconcerto’s ingestudeerd op het toilet. Zo krap was de tijd. In Antwerpen ben ik net als Obelix in de kuip
gevallen. Ik ben het muziekvirus nooit meer kwijtgeraakt.
Ik vermoed dat de meeste mensen je kennen van je werk bij het symfonieorkest van de BRT, aangezien je daarmee regelmatig op televisie kwam. Het heet nu het Vlaams Radio Orkest.
Jan Van Reeth had aangedrongen dat ik aan dat examen zou
meedoen. Dat orkest was the place to be, dat is Anderlecht, hé! 75 fluitisten
dongen mee naar dat ene plaatje. Na veertien uur examen bleven we nog met drie
over. De laatste proef was spelen op zicht. Het te spelen stuk werd daarvoor
speciaal gecomponeerd, ik denk dat het door André Laporte was. Dat was echt
mijn ding, ik kan muziek lezen als een gazet. Daarin was ik onklopbaar. We zijn
2011 ondertussen, binnen vijf jaar moet ik er met pensioen. Muzikanten moeten
er verplicht op zestig gaan.
Gehoorschade
Lang in een orkest spelen, laat dat sporen na?
Dat zal wel zijn. Violisten staan op het einde van hun carrière
stijf van de artrose. Mijn gehoor is al achteruitgegaan. Boven de 4.000 Hz hoor
ik niets meer. Ik zit in het schietveld van de koperblazers. Wel, op die plek waar
ik zit in het orkest worden pieken gemeten van 114 db. Die pieken duren zelden langer
dan 15 seconden, maar als je dat veertig jaar ondergaat, draag je daar de
gevolgen van. Iedereen bij ons wordt doof. Ik speel piccolo, heel scherpe hoge
tonen. Toen ik jong was draaide ik daarvan weg. Ondertussen ben ik immuun
geworden voor mijn eigen geluidsoverlast, maar de muzikanten naast mij duiken
nog steeds weg onder hun pupiter.
Je bent ook muziekpedagoog, heb je dat contact met de nieuwe
generatie nodig?
Toen ik mijn diploma op zak had , begon de
muziekacademie-boom. Ik ben vrij snel beginnen lesgeven, op mijn achttiende.
Het moment dat ik als jong manneke aan de academie zat waren we met twee
leerling-fluitisten, nu zijn er dat tweehonderd! Ik heb dat gedaan tot 1992,
het jaar waarin ik de vraag kreeg van het conservatorium om hafabra-directie
te doceren. Ik was er dan al assistent van mijn fluitleraar.
Directie, dat is dirigeren? Hoe ben je
daarin gerold?
Op een dag stapte Jo Van Eetvelde de toenmalige directeur
van de Lokerse muziekacademie op me af. ‘Jij bent de enige met orkestervaring’, zei hij, ‘we moeten een ensemble samenstellen voor blazers’. Blijkbaar had hij
hier en daar wat klachten gekregen, onder andere van Georges Anthuenis en
Etienne Clappaert, dat de jeugd van de academie niet doorstroomde naar de
muziekverenigingen. Met dat ensemble wou men daaraan tegemoet komen. De eerste
les van het harmonieorkest ging door in de orangerie van het park Ter Beuken.
Ik vergeet dat nooit, de zon scheen naar binnen, je had de omgeving van het
prachtige park, ik had het dirigeerstokje mijn handen en ik dacht: hier gebeurt
iets belangrijks in mijn leven.
Het dirigeren is een eigen leven gaan leiden.
Van het een kwam het ander. Mijn zus Eliane, die tijdelijk
directeur was van het Lokerse Cultureel Centrum, belde naar de kleine of hij
iets kon doen voor de opening van het Cultureel Centrum. Daaruit zijn de Kerstaperitieven gegroeid, nu de Nieuwjaarsconcerten. Dat orkest groeide ook
snel uit tot een ensemble van 95 mensen. Op een dag kreeg ik telefoon van de
Lokerse feesten. Ik had er voordien al gespeeld met Tars Lootens en
ze wilden iets speciaals met mij. Ik verkoos iets te doen met de gasten van de
academie. Begin dat maar eens te organiseren: iedereen verklaarde me gek, maar
we hebben het gedaan, die woensdagavond, vijf augustus 1987. De solisten van
toen: Bart Van Der Strieckt, Geert Baetens,… zijn allemaal beroepsmuzikanten geworden.
Het plein stond tjokvol. Na ons optreden speelden Liesbeth List en Ramses
Shaffy. Diezelfde avond werd ik aangezocht om de Zeelse harmonie Ste-Cecilia te
gaan leiden. Daar ben ik twintig jaar gebleven. Als ik blijf hangen dan blijf
ik hangen, ook op café.
Hoe een bal rollen kan. Dat moet een geweldige sfeer geweest
zijn. Vergelijkbaar met de Proms? Heb je overigens ook niet gespeeld bij Il
Novecento, het orkest van de Antwerpse Proms.
Sinds het prille begin. Mijn huidige vrouw ook trouwens.
Acht jaar lang hebben we door heel Europa gereisd. Je weet niet met wie wij
allemaal hebben gesocialized: Joe Cocker, Jim Kerr, Toto, Sting, noem maar op.
We deelden hetzelfde vliegtuig met die mensen, we zaten in hetzelfde hotel, aan
dezelfde bar, we aten samen. Toen nog niemand van hem had gehoord toerden we
met Bocelli. Zalige tijd, rock ’n roll!
Je maakt duidelijk geen onderscheid in soorten muziek?
Ik hou van goede muziek, en die vind je niet alleen in de
klassieke muziek. Die vind je ook in de pop en musical, in de jazz. In alle genres.
Akkoord, er worden slechte dingen geschreven, maar er zijn ook popsongs die
even lang zullen meegaan als de negende symfonie van Beethoven. Punt!
Je werd verdienstelijke Lokeraar in 2008, het jaar dar je de
succesmusical Daens dirigeerde. Hoe wisten ze je daar voor te strikken?
Ik heb een tijdlang gespeeld in het orkest van François
Glorieux, waar - dat weten weinig mensen - Dirk Brossé, de componist van Daens,
trompettist was. Ik kende hem al van toen hij pas begon met dirigeren en
componeren. De wereldcreaties van zijn Artesia, zijn The Birth of music, daarop
heb ik meegespeeld. Ik herinner me dat we Artesia ooit speelden in het
Rijksmuseum in Amsterdam, met de Nachtwacht Van Rembrandt op de achtergrond.
Nog zotter, ik heb ooit een concert gespeeld op een boorplatform in de
Noordzee.
Hallo!
Op een bepaald moment werd ik gevraagd om Brossés musical
Kuifje te dirigeren. In 2001 was dat. De première was twee dagen na nine
eleven. Ik herinner me dat Chris Van Den Durpel, die één van de Janssens
speelde, tussen de repetities door op me kwam afgelopen. ‘Weet ge wat er nu
gebeurd is?’ Kuifje was een succes, ik heb de Nederlandse en Franstalige- vier
maanden in Charleroi - versie gedirigeerd. In 2007 hebben we Kuifje hernomen.
Toen kreeg ik het aanbod om ook Daens te doen. Ik hoor het regisseur Frank Van
Laecke en Dirk Brossé nog zeggen: We zijn met iets groot bezig, jij bent onze
man! En dat is de Studio 100-musical Daens geworden. Samen met Chris Van Den
Durpel ook, overigens.
En doe je nog iets buiten de muziek, Dirk?
Wanneer zou ik dat doen? Muziek is mijn beroep, mijn passie
en mijn hobby! Nu ben ik bijvoorbeeld bezig aan een musical voor kinderen - Alice
in Wonderland, de eerste 3D musical, met K3, Jacques Vermeire, Nicole en Hugo
en Koen Crucke. Het houdt niet op. Mijn jongste dochter Laurane vindt het
geweldig. Ze heeft ook de smaak al te pakken, want zij speelt mee in de musical
Oliver.
Dus als ik het goed begrijp hebben Studio 100 en Dirk De
Caluwé elkaar gevonden?
Sinds Daens is er inderdaad iets moois ontstaan. Hans
Bourlon, een zeer intelligente man, kwam naast me zitten in de orkestbak
tijdens de voorstellingen van Daens. Omdat hij er weg van was. En… er is nog
een connectie: Gert Verhulst is Beerschot-supporter en laat mijn oudste zoon
Mathias daar nu net commercieel manager zijn. Het klikt
Iedereen weet dat je een grote liefde koestert voor jouw stad,
maar hoe zou je het Lokeren-gevoel omschrijven?
Lokeren, dat is thuiskomen. Thuiskomen. Lokeren is het
vertrouwde. Een mens refereert steeds naar zijn jeugd, naar de plek waar hij is
opgegroeid. Ik vind Lokeren een mooie stad. Ik vind ook zonder stroop te
smeren, dat de stad steeds mooier wordt. Ik ben echt benieuwd naar onze nieuwe
markt. Een praktische stad is het ook die zeer goed gelegen is. Ik verdien mijn
boterham in de driehoek Antwerpen, Gent , Brussel. Waar kan je dan beter wonen dan
in Lokeren? Vanop de snelweg herken ik onze Peperbus. Dat is een ankerpunt.
Je hoeft er nauwelijks over na te denken, over deze
vraag?
Mensen hebben overal dezelfde verlangens, mensen willen het
goed hebben. Mensen willen aangenaam wonen, liefst niet te ver van het werk en
waar het rustig is. Mensen houden van groen en van de natuur. Lokeren heeft dat
allemaal. Het is een klein stadje waar je alles hebt. Sporting en onze
kermisweek brengen dat Lokeren-gevoel naar buiten. Ook niet onbelangrijk, denk
ik.
Je hebt zelfs je vrouw kunnen overhalen om naar Lokeren
te komen wonen.
Zij is afkomstig uit Haspengouw en daartegen kunnen we niet concurreren,…
In de maand mei toch niet, als de bloesems bloeien.
De beleidsdaad
'Ik wil ooit een ongelooflijk groot masjien doen'
Dirk werd geen piloot, geen architect en geen advocaat, al
zijn het beroepen die hij wel zag zitten. De politiek interesseert hem ook. Ja,
ik moet onder de mensen zijn, vertelt Dirk De Caluwe, ik ben in een café
geboren. Ik ben een verenigingsmens. Daarom dat ik twintig jaar een harmonie
dirigeer zoals die van Zele, met al zijn ups-and-downs. Daarom dat ik ook eens
een weekje Jef Vermassen zou willen zijn. Wat het architect worden betreft:
mijn zoon Yannick is ondertussen bouwkundig ingenieur, die passie heb ik dus op
een of andere manier doorgegeven.
Het lijkt me logisch dat we ook Dirk de vraag stellen wat hij
zou doen moest hij burgemeester van Lokeren zijn. De politicus in Dirk komt
naar boven.
‘Ik vind dat we nog steeds een paar hele lelijke straten
hebben in Lokeren', zegt Dirk.
'Ik denk dat er heel consequent en met langetermijndenken
moet worden verdergewerkt aan de opwaardering van onze stad. We hebben een
industrieel verleden en dat kunnen we niet loochenen, maar als ik in Lier
wandel, bijvoorbeeld, betreur ik het dat we geen dergelijk historisch centrum
hebben. Misschien kunnen we dat goed maken door een nieuwe stad te bouwen, die
binnen 500 jaar historisch is.’
‘En… ik zou ooit eens een ongelooflijk groot masjien willen
doen’, flapt dirk er plots uit. ‘Een groot masjien?’, kijken we verbaasd. ‘Ja’, zegt
Dirk, een groot masjien! Iets muzikaals, hé! Als die markt dan toch afgewerkt
is. Waarom niet? En waarom niet met de envergure van de Lokerse Feesten? Of op
het podium van de Lokerse Feesten, als het er toch staat, waarom niet? Het is
een beetje een oproep aan de organisatoren van de Lokerse Feesten. Ik heb het
grootste respect voor hen, en ik weet dat ze dertig jaar gebokst hebben om te
staan waar ze nu staan. Maar,… ik mis een beetje de durf van 1987. Een groep
boeken is niet zo moeilijk. Waarom eens geen groot spektakel laten schrijven
waarbij heel Lokeren kan betrokken worden? Ik droom altijd van orkesten, koren,
solisten,… Een pop-oratorium of iets dergelijks, daar droom ik van.'
Foto: Freddy Meert
Geen opmerkingen:
Een reactie posten