zondag 15 januari 2023

Over de wals

Nieuwjaarsconcert Koninklijke Harmonie Ste-Cecilia Zele
Inleiding 'Waltzing Cecilia'

Goeiemorgen, het is al eventjes geleden dat we elkaar hier nog troffen.
Laat ik misschien beginnen waar we de vorige keer waren geëindigd. Dat is drie jaar geleden intussen. In 2020 speelde onze harmonie haar laatste nieuwjaarsconcert. Misschien herinneren jullie het zich nog wel, we speelden toen de Symphonie Fantastique van Berlioz. Dat was een vijfdelig werk met als tweede deel een scène op een bal. In dat deel klonk uiteraard een mooie wals. Een jaar eerder speelden we De Notenkraker met daarin de bekende Bloemenwals, en als toegift – als ik me niet vergis – de wals uit Doornroosje, eveneens van Tsjaikovski. Vandaag concentreren we ons op de wals, dat is voor een Nieuwjaarsconcert niet vreemd. We sluiten in dat opzicht aan bij een decennialange traditie.
Er zijn tientallen walsen te noemen, bedoeld om op te dansen, die overbekend zijn bij het grote publiek. Dat staat in schril contrast met het feit dat het genre in de traditionele muziekgeschiedenisliteratuur een beetje wordt doodgezwegen. De bekendste naam uit het genre Johann Strauss wordt door Jan Broeckx, in zijn overzicht van de Westerse geschiedenis enkel als nevenfiguur vernoemd, met toevoeging van geboorte- en sterfjaar. Daar houdt het mee op. In de Larousse muziekencyclopedie moet je zijn naam ook met een vergrootglas zoeken. De opdeling tussen gebruiksmuziek en de zogenaamd ernstige muziek zit hier voor iets tussen. Om eerlijk te zijn: het was een tijd bon ton om een beetje neerbuigend te doen over deze muziek die voor de balzaal was bestemd.
Een aantal vooroordelen aangaande de wals hebben lange tijd stand gehouden en doen dat zeker nog, tot op vandaag.


Feit is dat hij voortspruit uit volkse boerendansen: de ländler, die uit Zwitserland, Oostenrijk en Slovenië stamt, wordt het vaakst als voorloper genoemd. Ook de Duitse dans, de Dreher, de Hopser, een enkele keer de Franse Volta. Wervelen doet de wals wel, maar hoe verklaren we al die sprongen van de Volta? In de ländler wordt ook gesprongen en gestampt, zelfs gejodeld, maar deze partnerdans in een driedelige maat (1-2-3) heeft onmiskenbaar een grote invloed gehad op de totstandkoming van de wals. Wat er ook van zij, deze volksdansen zijn zeker nog niet de draaidans aan een hoog tempo, waarbij niet gesprongen wordt of gestampt wordt maar geschuurd, gewreven. Gewalst. Maar ze hebben dus wel bijgedragen tot een evolutie in die richting.
Eens de wals als zodanig de Weense balzalen bereikt, want vanaf dan – midden 19de eeuw - wordt het een bijna uitsluitend Weens verhaal blijft de dans niet onbesproken. Dit fenomeen volstrekt zich tegelijk met de opkomst van de burgerij: de hoepelrok wordt afgegooid en men moet niet langer op een armlengte afstand blijven. Men kon zijn of haar partner al eens tegen de gilet trekken. De wals wordt de dans waar er tegen elkaar wordt aangeschuurd. Het wordt dé dans om te flirten. Eigenlijk was de wals te sexy voor zijn tijd. Niet voor niets zetten balzalen dansmeesters in om een oogje in het zeil te houden of alles wel ordentelijk verliep. Maagden mochten zelfs niet walsen! En het licht hallucinerende effect van het urenlange rondtollen op zwierige driekwartsmaten deed de reputatie ook al geen deugd. Wat meer is: overal doken publicaties op die duidelijk moesten maken dat de wals slecht was voor lichaam en geest! Blindheid en doofheid lagen op de loer. In de hogere kringen bleef men de Duitse dans dansen, de fatsoenlijke tante van de wals. Dit zijn een paar niet-muzikale zaken waar de goede reputatie van de wals moest tegenaan boksen, maar er zijn ook muzikale.
De compositieleraar van Johan Strauss junior, de beroemdste van de dynastie, was Joseph Dreschler. Op een bepaald moment liet Strauss zich ontvallen dat offertoria en graduales niet zijn ding waren. Dreschler antwoordde: ‘Ah, je wil dus walsen gaan schrijven? Waarom hebben we dan onze tijd in dat contrapunt gestoken.’ Contrapunt is een vrij ingewikkelde compositietechniek waarbij je meerdere melodieën tegelijk laat klinken, de uitspraak was dus wel redelijk denigrerend naar de wals toe.
De Wiener Philharmoniker, het orkest dat jaarlijks het Nieuwjaarsconcert vanuit Wenen verzorgt, wou tijdens het leven van Strauss eigenlijk niets met de man en diens populaire muziek maken hebben. Uiteindelijk konden ze niet om hem heen en creëerden ze toch zijn Wiener Blut in het Musikverein, de zaal waar de nieuwjaarsconcerten nog steeds doorgaan. De Nieuwjaarsconcerten op nieuwjaarsdag zelf zullen pas vanaf 1941, een zestigtal jaar later, van start gaan. Het was oorspronkelijk een benefietconcert dat werd opgezet door het toenmalige nazi-regime.
Een nog pakkender voorbeeld is dat van onze eigen Jos Van Immerseel, bezieler van het orkest Anima Eterna. ‘Ik heb nooit begrepen dat Johannes Brahms – die het betreurde De Schönen Blauen Donau niet zelf geschreven te hebben -  een groot Straussbewonderaar kon zijn, want ik vond Strauss altijd wat goedkoop’, schrijft hij. ‘Dat eeuwige melodietje, dat voortdurende trekken en duwen, dat melodramatisch doen. Het was niet aan mij besteed.’ Aan de muziekschool was het in Van Immerseels tijd, nu ook nog niet zo lang geleden, verboden om Strauss te spelen, zelfs om zijn muziek nog maar leuk te vinden.’
Maar, er is een ‘maar’! Toen Van Immerseel de muziek van Strauss ging opnemen met zijn orkest kantelde zijn scepticisme helemaal. ‘Ik ontdekte goede, grote muziek en geniale orkestraties,’ zegt hij daarover. ‘We speelden eerder al Mozart en Schubert en dan is de stap naar Strauss klein. Net als bij Mozart en Beethoven zijn de partituren perfecte draaiboeken voor een orkest om mee aan de slag te gaan.’ We weten dus stilaan beter intussen. In de handen van een muzikale bruut kunnen ze gemakkelijk tot walspap worden vermalen, maar met fijne hand gespeeld zijn het mooie werken met uitgekiende instrumentaties en verbluffende stemmingswisselingen.
Het is trouwens toch wel interessant, als we het over de wals hebben, om die Strauss-dynastie even kort toe te lichten. Want hoe je het ook draait of keert dat waren wereldsterren: ze speelden in Wenen uiteraard, maar ook in Parijs, Warschau, Sint-Petersburg, New York, Londen, noem maar op.
Het begon met Johan Strauss senior, de vader. Hij speelde eerst in het orkest van Joseph Länner, een man die een klein ensemble had opgezet en er walsen en potpourri’s mee speelde. Länner was een man van de melodie, Strauss een man van het ritme. Op een bepaald kwam het tot een heftige ruzie, over vrouwen onder andere, maar ook over het feit dat Strauss zijn rol binnen het orkest groter zag dan die van hulpdirigent en violist-componist in dienst van Länner. Er werden wat instrumenten kapotgesmeten en er sneuvelden wat spiegels in de balzaal, en Johann Strauss zette de stap voor een eigen orkest. Een orkest dat maar liefst 78 jaar zou standhouden. Daarbij zou zoon Johann, Johann junior of Johann II, het het verst schoppen. Zijn moeder deed hem compositielessen volgen nadat haar man haar had verlaten. Ze wou van hem een goed onderlegd musicus maken. Het dispuut met zijn compositieleraar Dreschler haalde ik al aan, maar op zijn 19de zou hij debuteren en meteen alle harten veroveren. Tijdens dat debuut in Dommayers Casino tegenover het Park Schönbrunn heeft hij zijn Sinngedichte-wals 18 keer moeten bissen. Vader Johann zag het succes van de zoon met lede ogen aan en trok zich terug, hij overleed enkele jaren nadien. Johann bouwde daarop een soort Studio 100 van de wals uit. Hij betrok er zijn broers Eduard en Joseph bij, de laatste, een bouwkundig tekenaar nota bene. Rond 1860 had Johann junior ongeveer 200 muzikanten in dienst, opgedeeld in diverse orkesten, een drietal. Die speelden tegelijk in verschillende balzalen, onder de leiding van de drie broers. Omdat Johann veruit de populairste was en iedereen hem aan het werk wou zien werd hij met een fiaker van zaal naar zaal gereden, om er telkens een half uurtje de muzikale leiding te nemen. En de walsen, marsen en polka’s componeerde Johan zelf. Vaak in opdracht van dokters en juristen, aannemers, industriëlen, enzovoort. Dat nieuw soort mecenaat wordt ook duidelijk in de titels van die walsen. Juristenballtanze, Telegrafische Depescher walzer, Publizisten walzer, Elektro-magnetische polka … Het grappigste vind ik de Demolierer-polka, ik vermoed dat die besteld werd door een firma van Afbraakwerken. In die optiek had stellingbouwer Michel Van den Brande, had hij toen geleefd, perfect een Gerüstbau-walzer kunnen bestellen, al zie ik hem niet meteen over het parket zweven.
Johann junior was de grootste, de meest verfijnde van de familie. Hij heeft honderden melodieën verzonnen. ‘Ik had maar één ding nodig’, zei hij daarover, ‘er moest ons iets invallen en dat gebeurde altijd.’ Die ‘ons’ in de voorgaande zin, ‘er moest ons iets invallen’, is veelbetekenend. Vergelijk de werkwijze van de Strauss-fabriek gerust met het atelier van Rubens waar diverse mensen samenwerkten aan hetzelfde oeuvre maar met overduidelijk de stempel van de meester. En junior schepte er graag over op: ‘Het gebeurde niet zelden dat er ’s morgen nog geen noot op papier stond voor een werk dat we tegen de avond hadden beloofd.”
Maar goed, die werkwijze leverde wel wat op: Wiener Blüt, Der Schönen Blauen Donau, Künstlerleben, Wein, weib und gesang, G’schichten aus dem Wienerwald, Keizerswals,… De Strauss-orkesten zongen het, zoals gezegd, 78 jaar uit. Tot in 1902, toen ze drie jaar na de dood van Johann werden ontbonden. In 1907 voerde Eduard alle manuscripten naar een ovenbouwer en verbrandde alles, zogezegd om gewetenloze arrangeurs voor te zijn. Maar waarschijnlijk eerder uit jaloezie ten opzicht van zijn broer. Nu, dat verbranden was hopeloos te laat. De kopieën van Johans muziek circuleerden overal in honderdvoud. En niet te vergeten: nieuwe werken werden meteen in pianoversie uitgegeven. Dat was aan een tempo dat de uitgevers zelfs niet konden bijhouden.
Okee, genoeg over Strauss.
De wals bereikte niet enkel de balzalen, maar ook de concertzalen. Zoiets  groeide embryonaal al bij Mozart, met zijn Ländler en menuetten. Von Webern, Schubert, Chopin, Brahms, Liszt, Ravel, Berlioz, Mahler, ze wenden het genre met veel plezier aan. En in balletten en suites kwam de wals veelvuldig voor. Zelfs Arnold Schönberg bewerkte walsen voor kamermuziekensemble. In onze eigentijdse pop- en rockmuziek horen we ook genoeg referenties naar het genre.
Vandaag speelt de harmonie enkele werken die de wals alle eer aandoen, op zichzelf staande walsen of werken die op een creatieve manier op het genre verderbouwen.
We hebben een militaire wals op het programma staan, hoe je het leger met een wals combineert, krijg je straks te horen. Verder een liefelijke Pas de Deux en een wals, telkens uit een Suite voor blazers, van respectievelijk Alfred Reed als Robert Jager. Frederic Devreese schreef de Valse sacrée voor de film Het Sacrament van Hugo Claus. Een woeste wals voor een dansscene tijdens een bewogen familiefeest. Als geen ander slaagt Devreese erin een wrange ondertoon aan dit werk toe te voegen. Joropo is uit heel ander ander hout gesneden, het is een typische dans uit Venezuela, in een drieledige maatsoort, dus er is zeker een verwantschap met de wals. En we spelen zelfs een bijzondere wals die door Antony Hopkins werd gecomponeerd lang voor hij rollen  vertolkte in Silence of the lambs, Howards’ end, The two Popes, The Remains of the day… André Rieu speelde dit werk ooit voor het eerst, het was de vriendin van Hopkins die hem de partituur had bezorgd. Maar wij hebben zelf een wereldpremière vandaag. En dat is Shades of three van Pieter Corten.