zondag 27 januari 2013

Bij de reconstructie van het Requiem in c van Jean-Noël Hamal

Van het Requiem in do klein (MDS35*), van de Luikse componist Jean-Noël Hamal (1709-1778), realiseerde ik de voorbije weken en maanden een (voorlopige) handig leesbare partituur en de onmiddellijk speelbare afzonderlijke partijen, naar een kopie uit 1946. Ik transcribeerde de kopie ondertussen helemaal, maar na bronnenonderzoek blijkt die kopie niet volledig te zijn.

De kopie onderscheidt negen delen (Requiem aeternam, Et tibi reddetur, Requiem aeternam (herneming), Kyrie, Christe, Kyrie (herneming), Dies irae, Quid sum miser, Recordare). Vreemd is dat het Sanctus, het Agnus dei en het Lux aeterna in 1946 niet mee werden gekopieerd. Nader onderzoek in de bibliotheek van het Luikse conservatorium, waar Hamals manuscripten zich bevinden, zal moeten bijdragen tot het herstel van de volledige originele partituur. Uit een stilistische studie leidt Monique De Smet** af dat het Dies Irae en het Quid sum miser niet van de hand van Hamal zijn, maar van een Italiaanse meester. Wat het Quid sum miser betreft, volg ik haar onmiddellijk.

Ook op het vlak van de instrumentatie is mijn partituur mogelijk nog niet compleet. De kopie tekende slechts behalve de koorpartijen (sopraan, alt, tenor en bas) twee vioolpartijen en de basso continuo op. Dat was ten tijde van Hamal de standaardbezetting, maar naargelang het belang van de mis en de omstandigheden van de viering kon dit varieren. Ik kan me voorstellen dat in het geval van dit Requiem de sociale positie van de overledene meespeelde. Voor wie het werd gecomponeerd is niet bekend. Alleszins, iIn Luik bevinden zich voor bepaalde bewegingen al dan niet originele partijen voor altviool, fluit, 'fagotto o contrabasso' en orgel (deze laatste partij in de vorm van een becijferde bas).

Uit officiële stukken van het kapittel van de kathedraal Saint-Lambert (rekeningen,...) leren we welke bezetting Hamal tot zijn beschikking had: vijf eerste en vijf tweede violisten, twee cellisten, twee contrabassisten, twee fagottisten, twee hoboïsten en een organist. Hamal had het niet echt begrepen op de altviool, blijkbaar. Wat de zangers betreft had hij zeven bassen in dienst, drie haute-contres (met kop- en borststem zingende mannen), drie tailles (toen al een ouderwetse benaming voor tenoren) en twaalf duodeni (koorknapen)***. Alle registers van bas tot sopraan waren dus vertegenwoordigd.

Stilistisch is dit Requiem heel anders opgevat dan bijvoorbeeld zijn opera's en zijn instrumentaal werk. Die waren lichter en minder contrapuntisch van aard en veeleer naar de nieuwe trend gemodelleerd (melodie met akkoordbegeleiding). Op het Christe en het Recordare na zijn de koorpartijen veeleer homofoon. De zin voor Italiaanse theatraliteit uit zich in wervelde imitaties tussen de zangpartijen, dynamische effecten die ontstaan vanuit het notenbeeld, chromatismen en modulaties en dramatische akkoorden.
Het Christe en het Recordare zijn beklijvend in de manier waarop de verschillende stemmen tegen elkaar aanschuren, van dissonant naar consonant, opnieuw naar dissonant,... Dit in combinatie met homofone declamaties, wringende imitaties, het afwisselen van hogere en lagere tessituren. Bijzonder expressief, allemaal. Ik kan me voorstellen dat slechts weinig aanwezigen tijdens de uitvaart destijds de ogen droog hielden.

Kortom, een boeiend stuk muziek.
De zoektocht naar de volledige originele partituur gaat verder. Wordt vervolgd.

* Monique De Smet inventariseerde in 1959 het werk van Jean-Noël Hamal, ik neem haar indeling over.
** Monique De Smet: Jean-Noël Hamal, Chanoine Impérial et directeur de la musique de la cathédrale de Saint-Lambert de Liège, Académie royale de Belgique, mémoires, 1959
*** Katrien Lenaerts en Giovanni Van Avermaet: Jean-Noël Hamal als belangrijk vertegenwoordiger van de Luikse school in de achttiende eeuw en verdere bestudering van zijn opus I, II en III en zijn vier opera's: Voëgge di Chôfontaine, Li ligeoi égagy, Li fiesse di Houte-si-plou, Les Ypoconte, Dissertatie lic. kunstwetenschappen: musicologie, 1996, 5 vol.

Geen opmerkingen: