vrijdag 10 januari 2025

Omtrent Gerhswin

Introductie
n.a.v. het nieuwjaarsconcert 'An American in Paris'
door de Koninklijke Harmonie Ste-Cecilia Zele
op 12 januari 2025 in De Wiek (Zele)

(Cursieve tekst is materiaal dat de inleiding niet haalde)

De begeleidende Spotify-lijst kan je hieronder beluisteren.


Er zijn slechtere dingen om op een zondagochtend in te duiken, dan in de roaring twenties. En zeker niet als we inzoomen op de muziek van Gershwin!

In de tekst waarmee we dit concert aankondigden, schreven we: 'Gershwin, het is een naam als een klok in de klassieke muziekwereld, hoewel hij nooit een conservatoriumdiploma haalde.'

Dat klopt, maar er zijn twee aspecten in die ik gaandeweg wat zou willen uitklaren. 


Ten eerste, tot die klassieke wereld gerekend worden.
Dat is voor Gershwin al bij al bij momenten een stevige struggle geweest. Hij heeft altijd naar acceptatie vanuit die wereld gehengeld. Het is ook heel dubbel. Gershwin is de man van de goed in het gehoor liggende deuntjes. Iedereen kan Summertime uit Porgy en Bess meezingen, maar in de suite Catfish row die hij uit diezelfde opera distilleerde, zijn er fragmenten die aan Prokofiev doen denken en aan het expressionisme van Stravinsky. En interessant om Debussy’s Golliwogs cakewalk uit Childrens Corner eens naast Gershwins eerste prelude te leggen.


En ten tweede, hoe zat dat juist met zijn opleiding? Zelf hield hij graag vol dat hij hét voorbeeld van de American dream was, iemand die nauwelijks enkele jaren pianoles gekregen had en zich van nul door hard wroeten heeft opgewerkt. Wie iets van muziek kent beseft dat dat in zijn geval niet het enige kan zijn. 

En passant komen we bij de sleutelwerken van hem terecht die vandaag op de pupiter van onze muzikanten liggen.

Moishe Gershowitz en Roza Bruskina waren twee Joodse immigranten uit Oost-Europa, Gershwins vader kwam uit het huidige Oekraïne en moeder Rose was afkomstig uit Sint-Petersburg. Het waarom van hun vertrek naar de Verenigde Staten is heel eenvoudig: toenemend antisemitisme en een economische recessie. Rose en Morris Gershwin, dat zijn hun verengelste namen, hadden elkaar al eens ontmoet in Vilnius, Litouwen, maar trouwden in New York in 1895. Een jaar later werd zoon Ira geboren, George (die aanvankelijk Jakob heette) in ‘98. 

Vader Morris was een man van 12 stielen en 13 ongelukken. Een schoenenverkoper even succesvol als Al Bundy, uitbater van een Turks badhuis, loodgieter, arbeider, manager van een rolschaatsbaan … Hij heeft het allemaal gedaan. Gezien hij altijd dicht bij zijn werk wilde wonen waren ze op het moment dat Georges 18 werd al 28 keer verhuisd. Gelukkig was Rose er om alles in het huishouden praktisch te bestieren. Zij was de steunpilaar van het gezin. In het gezin werd Russisch gesproken, Jiddisch, maar ook Engels. Morris sprak niet zo heel goed Engels, zoals blijkt uit het feit dat hij dacht dat een van Georges werken Fashion on the river heette, terwijl dat Fascinating rhythm bleek te zijn.

Veel muziek was er niet in het gezin. Vader Morris flierefloot, floot tout court op alles wat in zijn bereik lag, zong, en kon goed een trompet nadoen. Hij luisterde op zijn koffergrammofoon naar opera, naar Caruso, naar hupse operettes van Gilbert & Sullivan. Moeder Rose vond muziek a waste of time. George heeft het zo goed als allemaal zelf moeten ontdekken, niemand moedigde hem aan.

28 keer verhuizen, in New York betekent dat wat. En zeker in het geval van George. Er was geen speelgoed in huis voor de vier kinderen, Rose was niet echt een moederkloek, thuis was er voortdurend ruzie en school was niet echt aan de kleine George besteed. Hij zwierf door de smeltkroes van New York en Manhattan. Toen men het op latere leeftijd vroeg wat hij als kind zoals speelde antwoordde hij: “I played hooky.” Wat zoveel betekent als “Ik spijbelde.” Dat liet ook sporen na want het gebeurde dat hij titels van werken fout spelde in zijn handschriften. Lulluby bvb

Maar door dat rondhangen deed hij wel muzikale indrukken op. Muziek voortgebracht door pianola’s bijvoorbeeld in de winkelcentra. (Een pianola is de merknaam van mechanische piano's zoals je die in de saloons van westernfilms zit, waarvan de toetsen vanzelf bewegen) De Melodie in F van Anton Rubinstein bijvoorbeeld, zijn eerste echte gedocumenteerde muzikale ervaring. Hij slorpte die muziek op. Net als die van het jiddische musicaltheater of de klezmer op Joodse bruiloften, vaak met een prominente rol voor de klarinet. De jonge George was een hyperactief kind, impulsief van karakter, maar ook atletisch. Hij was een fervent rolschaatser. Die rolschaatsen brachten hem tot in Harlem waar in de cafés een mengeling van marsen, ragtime, blues negro-spirituals en Ierse folk tot de jazz zouden leiden. Tussendoor pestte hij wat winkeliers en ging ook al eens op de vuist. Dat hij vroeg zijn neus brak, is nog altijd te zien op portretten van hem. (Schaf zeker een programmaboekje aan, het is een reproductie van een zelfportret van George) Op zijn tiende hoorde hij een medeleerling, Max Rosenzweig, de Humoresque van Dvorak spelen op viool. Daar wilde hij absoluut de vriend van worden. Dat was een ander soort muziek.

Echt schot in de zaak komt er op zijn twaalfde. Zijn tante had een piano gekocht en moeder Rose, hoewel ze muziek tijdverspilling vond, zou niet onderdoen. Ze dacht dat die aankoop goed besteed was, omdat broer Ira een brave stille jongen was, steeds met zijn neus in de boeken en de gedichten. Dus die piano zou hém wel interesseren. Maar van zodra die piano door het raam was gehesen was George er met geen stokken vanachter te krijgen. Hij kon geen noten lezen, maar speelde voortreffelijk. Hij had een bijzonder geoefende linkerhand. Hoe kon dat?

Ik had het daarnet over die pianola’s. Kleine George bestudeerde die bewegende toetsen, bewoog zijn vingers vanop afstand mee. Op die pianola’s kon je het tempo aanpassen, dus begon hij waarschijnlijk traag te observeren om dan hetzelfde sneller af te spelen. Volgende stap: je aanbieden als boodschapper bij een een pianohandelaar om vervolgens die opgedane kennis in ruil te mogen uitproberen in diens toonzaal. Een jongen van de straat, die trekt zijn plan.


© Daniël Collewaert

Maar de piano maakte van hem een rustiger mens. Hij is lessen beginnen nemen, eerst bij een aantal mindere leraars, om bij Charles Hambitzer te belanden. Hij maakt er kennis met Bach, Chopin, Liszt en vooral Debussy. De gedurfde harmonieën van Debussy, die pikt hij gretig op.

Hij was snel goed genoeg om in de Joodse vakantiekoloniën, waar de gezinnen even New York ontvluchtten, in de hotels en resorts te gaan spelen. Vijftien was hij toen. (Niet Rhode Island, wel Catdhills Mountains, ook Joodse komieken). Kort daarop kon hij aan de slag in Tin Pan Alley, als muziekplugger. Tin Pan Alley was een plaats waar uitgevers van populaire muziek zich allemaal in elkaars buurt vestigden. En wat moest een muziekplugger doen? Bladmuziek aan de man brengen door die voor te spelen. Dus Georges leert de muziek van de toen populaire componisten kennen net als henzelf: Jerome Kern (Smoke gets in your eyes), Irving ‘White Christmas’ Berlin. Alexanders Ragtime Band (Berlin) was in die tijd bijzonder populair. Gershwin bleek ritmisch enorm sterk te zijn, en verfraaide de partituren al improviserend. In die periode smokkelden vrienden hem al eens Carnegie Hall binnen, waar hij de orkestmuziek ontdekte.

En hij begon muzikale invallen in een schriftje te noteren. Wat hem toen ook te binnen viel is dat hij dringend harmonielessen nodig had. Die zou hij krijgen van de Hongaarse violist Edward Kileny. Later ook harmonie en compositielessen bij Henri Cowell (experiment, avant-garde John Cage, 4’33’’), en Rubin Goldmark (Aaron Copland). Zijn eerste gepubliceerd werkje is ‘When You Want 'Em, You Can't Get 'Em, When You've Got 'Em, You Don't Want 'Em.’ Sophie Tucker, een zangeres die gespecialiseerd was in liederen over het harde leven, zorgde ervoor dat het gepubliceerd werd. Hij begint ook met het inspelen van pianorollen. Honderden! Dankzij die rollen kunnen we Georges pianospel natuurlijk vandaag de dag nog beluisteren (opletten die rollen zijn te manipuleren, je kan er meerdere malen op opnemen), er zijn er heel veel op YouTube te beluisteren.

Met het muziekpluggen kapt hij op een bepaald moment, hij was het hele Top 30-gebeuren, zeg maar, beu. Hij wou meer en komt in een vaudevilletheater terecht. Omdat hij ergens midden in een compositie de weg was kwijtgeraakt maakte een standupper hem belachelijk. George stapt buiten en komt nooit meer terug. Hij gaat aan de slag als pianorepetitor in een musicaltheater. Daar amuseert hij de crew met improvisaties, de koormeisjes vallen voor het feestbeest Gershwin. De pianopimp, noemden ze hem daar. (Pianopooier). Stilaan komen er liedjes van hem in Broadway-producties terecht. De grote doorbraak komt er als Al Jolson het lied Swanee in zijn voorstelling wil integreren. Het wordt een internationaal succes en het nummer levert Georges dat jaar 10.000 dollar aan royalties op. In de jaren daarop volgen knallers als Fascinating Rhythm, They can’t take that away from you, Love is here to stay, The man I love … Vaste tekstleverancier wordt zijn broer Ira.

Laat ons stilaan in de richting van Rhapsody in Blue gaan. Georges vroegste werk dat we straks zullen spelen. 

Door het succes van Swanee mag Gershwin ook wat kunstjes in het Verenigd Koninkrijk opvoeren. Aan de grens vraagt de douanier: Gershwin, de man die Swanee schreef?
In Engeland was op dat moment ook de ‘King of Jazz’ Paul Whiteman op toernee. Die was net tot meest invloedrijke musicus verkozen. Beethoven stond op twee. Het zegt iets. Door in Europa op toernee te zijn ving hij op dat steeds meer zogenaamd serieuze componisten jazz in hun muziek verwerkten: Stravinsky, Ravel, Darius Milhaud … Bij Whiteman was de idee aan het rijpen om het elitaire klassieke concertpubliek eens op een jazzconcerto te trakteren. Nu, dat hing in de lucht. De mezzosopraan Eva Gauthier legde al eens graag een bommetje onder heilige huisjes. Tijdens een recital zong ze tijdens het eerste deel werken van Schönberg, Bartok en Hindemith. In het tweede deel kwam ze op met ontblote rug, heel wat pluimen en een andere begeleider: Gershwin. Een recensent schreef : Young mr Gershwin began to do mysterious and fascinating rhythmic and contrapunctual stunts’ Ze zong muziek van Berlin en Kern en eindigde met Swanee. Het moet leuk om te zien geweest zijn hoe het aanvankelijk gereserveerde publiek een glimlach op het gelaat kreeg. Het bisnummer was zijn eigen Do it again, tot tweemaal toe. Voor de kenners smokkelde hij er een thema uit Rimsky-Korsakovs Shéhérazade in. 

4 januari 1924. George is aan het biljarten. Ira leest de krant: ‘Georges, ge staat in de Gazet, man.’ Het betrof een interview met Paul Whiteman die aankondigt een concert te organiseren, een maand later, onder de titel ‘What is American Music’. De broers lachen zich een breuk als ze lezen dat Rachmaninov in de jury zal zetelen. Maar hij verslikt zich in zijn koffie bij het lezen van de passage waarin Whiteman stelt dat George Gershwin bezig is met het componeren van een jazzconcerto voor dat concert. George is woest, maar het kwaad is geschied, hij heeft nog drie weken. Maar het jazzy pianoconcerto komt er, Rhapsody in blue. De titel haalde Ira bij een schilderij van Whistler ‘Nocturne in blue and green’. Blue blijft uiteraard overeind omdat het verwijst naar de blue notes in het werk, een typisch jazzfenomeen, waarbij men tonen om expressieve doeleinden laat afwijken van de precieze toonhoogte. Hij heeft het werk op tijd klaar, de orkestratie had hij overgelaten aan de vaste arrangeur van Whitemans orkest. Van daaruit is de roddel ontstaan dat Gershwin niet in staat was het zelf te orkestreren. Het werk begint met een iconische klarinetintro. De glissando was een inval van de klarinettist zelf, waarover Gershwin zei: die houden we erin. Net als de laughing clarinet-toon in de dalende lijn die erop volgt.

Het werk is een Rhapsody, een zeer vrije muzikale vorm, ‘niet moeilijk te schrijven', zei Gershwin, ‘als je maar genoeg deuntjes kan verzinnen.’ De deuntjes waren inderdaad het probleem niet, maar een gebrek aan structuur is hem door critici wel aangewreven. Maar uiteindelijk verzonk die kritiek in het niets omwille van de inventiviteit en de originaliteit van het werk.

Op die 12de februari zat de zaal afgeladen vol. Maar door een probleem met de verwarming of de luchtverversing begonnen mensen de zaal te verlaten op het moment dat de Rhapsody moest worden ingezet. Dat gebeurde, en ze kwamen op hun stappen terug. Ze hadden in de muziek New York herkend. In de haast was de pianopartij niet uitgeschreven en dus improviseerde George als solist erop los. Hij gaf telkens een knikje naar de dirigent als het orkest mocht invallen. Na het slotakkoord bleef het tien seconden muisstil, waarna de hel losbarstte. Sousa was daar, Rachmaninov, Kreisler, Godovski, ze vonden de muzikale caleidoscoop van Amerika geweldig. De smeltkroes, de weergaloze nationale energie, de blues, de gekte van de wereldstad NY, het zat er allemaal in. De Rhapsody had dit concert gered. En het werk werd vanaf dan overal herhaald. De VS was al een economische grootmacht. Maar deze Rhapsody in Blue heeft een enorme rol gespeeld in het culturele zelfbewustzijn van het land. Voordien kwam alles wat enigszins cultureel was vanuit Europa.

Over de daaropvolgende jaren ga ik kort zijn, hij schrijft musicals met zijn broer Ira. Voor Broadway is dat o.a. Lady be good met Fred Astaire. Het werd later hernomen in de Londense West End. Gershwin zat er naast King George VI. Hij werkt aan een pianoconcerto, hij wilde aantonen dat Rhapsody in Blue geen toevalstreffer was en bleef toenadering zoeken tot de wereld van de ernstige muziek. Hij ging hiervoor orkestratielessen volgen, hij had nog nooit voor symfonisch orkest geschreven. En hij bevestigde. De première was in Carnegie Hall, dat was al een overwinning op zich, maar hij was er intussen enorm op vooruitgegaan. Het werk toonde vooral een beter uitgekiende structuur.

Ik spring meteen naar 1927. Dan gaat Strike up the band in première. Deze musical flopte. Niet omdat de muziek niet in de smaak viel, integendeel, maar het publiek was 9 jaar na de grote oorlog nog bijlange niet klaar voor deze cynische oorlogssatire, het onderwerp lag nog veel te gevoelig. We spelen er straks wel muziek uit.

Nadien volgt het succesvolle Funny Face en een deugddoende vakantie in Parijs, waar hij Prokofiev, Poulenc, Ravel, Ibert, Stravinsky en Nadia Boulanger ontmoet. En hij hengelt naar acceptatie van hen. Aan Stravinsky vraagt hij om hem les te geven. Stravinsky antwoordt: “Hoeveel verdien je?” Gerswhin noemt een astronomisch bedrag. Stravinsky opnieuw: “Ik kan beter bij jou les volgen.” Nadia Boulanger, die hier vorig jaar ter sprake kwam als docente van Piazzolla, wou hem ook niet onderwijzen. “Mijn academisme zou je natuurlijk talent ondermijnen”, zei ze. En Ravel tenslotte, de man van de Bolero: “Waarom zou je een tweederangs Ravel willen zijn als je een eersteklas Gershwin kan zijn?”



Gershwin worstelde zelf af en toe met dat probleem om een onderscheid te maken tussen zijn muziek voor het populaire podium en zijn serieuze werk. In de praktijk echter bestond er geen strakke lijn tussen deze twee werkvelden. Hij schreef zijn twee opera's voor het Broadwaypodium en zijn Rhapsody in Blue (1924) en zijn An American in Paris (1928) vonden hun weg naar revues en musicalcomedy's. Omgekeerd vond zijn Second Rhapsody (1931), een van zijn progressiefste concertwerken en geschreven als onderdeel van de musicalcomedy Delicious, de weg naar het concertpodium.

Daar in Parijs werkt hij ook aan het orkestwerk An American in Paris. Daarin verwerkt hij de enorme indruk die de lichtstad op hem naliet, maar evengoed zijn heimwee naar de Verenigde Staten. Iconisch in dit werk zijn de toeterende claxons. Heel Parijs heeft hij afgeschuimd om in de garages claxons met de juiste toonhoogte te vinden. Het is ook een rapsodie, met invloeden van de ragtime en de charleston. Het ging opnieuw in première in Carnegie Hall, gespeeld door de New York Philharmonic en stond geprogrammeerd tussen werken van Franck, Lekeu en Wagner. We spelen het straks integraal voor jullie.

Ondanks de drooglegging bleef het een gouden tijd voor musicals. Er werd veel illegale drank gestookt, dat geld pompten gangsters graag in musicals op voorwaarde dat een van hun liefjes een mooie rol kreeg. Gershwin maakte nog Showgirl met het orkest van Duke Ellington. Omdat hij vaak clashte met dirigenten begon hij zelf te dirigeren. Ook de beurscrash van ‘29 kon het amusement niet tegenhouden. Girl Crazy had werkelijk een topcast met Glenn Miller, Benny Goodman en Jimmy Dorsey in het orkest. Op Girl Crazy is de Crazy for You ouverture gebaseerd waarmee de harmonie straks het concert zal openen. (I got rhythm) En daarna lonkt Hollywood waar hij zijn medewerking verleent aan o.a. de film Delicious, Shall we dance met Fred Astaire en Ginger Rogers.

Waar ik zeker nog eens bij moet stilstaan is zijn opera Porgy and Bess. Straks horen we daar een medley uit (Summertime - meest vertolkte aria uit operageschiedenis - A woman is a sometime thing, It ain’t necessarily so, Bess you is my woman, I got plenty o’ nuttin.) Die dateert van 1933 is gebaseerd op een boek dat het verhaal vertelt van Porgy, een gehandicapte zwarte straatbedelaar die in een kleine geïsoleerde zwarte gemeenschap woont in de nabijheid van Charleston. George maakt hiervoor een studiereis naar Charleston om er zich te mengen onder de zwarte bevolking. Grappig detail: om die reis te bekostigen maakte hij een radioshow die gesponsord werd door een bekend laxeermiddel. Hij wordt er volledig aanvaard, zingt en danst mee met de zwarten. Het bezorgt hem een golf van inspiratie. In Boston was de opera een groot succes, in Broadway moest hij om winstgevend te worden ingekort worden en dat kwam de kwaliteit niet ten goede. Het werk stootte ook op kritiek. Onder andere van Duke Ellington die beweerde dat geen enkele zwarte hierin zou trappen. Maar de kritieken waren toch overwegend positief. Men noemde het een mijlpaal in de ontwikkeling van een nationale operatraditie. Al bij al was het toch maar de eerste voorstelling in New York die toegankelijk was voor alle huidskleuren.

Die opera is een mijlpaal in het leven van deze componist dat al op 38-jarige leeftijd tot een einde kwam door een hersentumor. President Roosevelt liet de beste neurochirurg, die ergens op de oceaan zat, door de marine terughalen om Gershwin snel te opereren, maar hij kwam te laat.


Het is een bijzondere man geweest. Een enorme persoonlijkheid, een feestbeest. Dat was zijn manier om met de mensen te praten. Op feesten zat hij heel de avond achter de piano. Om die reden durfde Groucho Marx hem zelfs niet meer uitnodigingen, om niet de indruk te geven hem enkel uit te nodigen om piano te spelen. Hij ging ook om met de grootsten Jules Glancer van Cartier, Noël Coward, Maurice Chevalier, Roosevelt, King George,  Chaplin. Altijd was hij de gangmaker. Hij danste, tapdanste, zong, was atletisch gebouwd en dus een vrouwenmagneet. Mede dankzij zijn hondenogen. Ik ben zelf nogal een fan van de films van de Marx Brothers en er zijn weinig vrouwelijke actrices uit die films die hij niet tussen de lakens heeft gekregen. Met Paulette Godard, de vrouw van Chaplin aasde hij op een huwelijk maar dat is niet gelukt. Ook niet met de componiste Kay Swift, zelfs niet nadat ze scheidde van haar man. Een ander droommeisje dat getrouwd bleek te zijn deed hem de volgende gedachte ontlokken: “als ik het niet zo druk had, zou ik het me aantrekken.” Het bleef een man van de vluchtige relaties. Voor de vrouwen die hij mee naar huis nam, componeerde hij een walsje. Niet zo indrukwekkend voor iemand bij wie de melodieën als paddestoelen uit de grond schoten. Hij verloor ooit eens een schrift met 40 liedjes. “Goh, ik schrijf wel nieuwe.” Hij was daar echt niet bescheiden over. “Ik ben een groter melodicus dan Schubert”, zei hij rechtuit. ‘Of tegen een taxichauffeur: “Een beetje voorzichtig, je hebt George Gershwin aan boord”. Niet dat hij verwaand was, hij beoordeelde zijn eigen werk met dezelfde afstandelijkheid als dat van anderen. Hij kwam daar mee weg. Maar tegelijk zei hij: “Ik zit niet te wachten op inspiratie, het is werken, hard werken.” Hij voelde zich dikwijls eenzaam. In Hollywood sliep hij dan wel in het bed van Greta Garbo. “Bij die gedachte lag ik nachtenlang wakker”, zei hij daarover. En hij schilderde, steeds fanatieker. Moest ook verhuizen omdat hij een groot collectionneur was geworden van schilderijen van Picasso, Gauguin en Modgliani.

Maar hij zal bovenal toch de man blijven die de muziektaal van de Amerikaan heeft aangewend om uitdrukking te geven aan die Amerikaanse ziel. Het was een eerlijke, directe man, ongekunsteld, met humor, ironie en speelsheid in zich en dat is allemaal in zijn muziek aanwezig. Ik hoop dat jullie dat straks allemaal mogen ervaren. Enorm leergierig, hij bleef studeren en lessen volgen. Eén van zijn laatste wapenfeiten was een Cubaanse ouverture na een reis naar Cuba, ook dan had hij weer specifieke lessen genomen. Wat had hij nog kunnen produceren? Veel: een symfonie en een strijkkwartet, daar had hij zeker plannen voor. Net als een vioolconcerto voor zijn vriend Jascha Heifetz. Maar die zijn er niet meer gekomen.


***

In het interview met dirigent Bart Picqueur en solist Marc Matthys, dat volgde na de inleiding, merkte Matthys op dat het een Belg was die de Europese première van Rhapsody in Blue heeft gespeeld: Jean (John) Ouwerx, een pianist die aan het Gentse conservatorium had gestudeerd en in New York Gershwin had ontmoet. Dat historische moment vond plaats in het Coliseum te Brussel op 18 november 1927.


***

Bronnen: Edward Jablonski, Gershwin in de spiegel van zijn tijd: Thijs Bonger, Componistenportretten: Gershwin (luisterboek), Wikipedia, Klara, The new Grove Dictionary of Music and musicians.

Geen opmerkingen: